Leestijd: 5 minuten
Lesedauer: 5 Minuten
Reading time: 5 minutes
Voor advocaten die op de hoogte willen worden gehouden van procesrechtelijke kwesties is er de Nieuwsbrief Civiele Procespraktijk geschreven door onze sectie Cassatie. De nieuwsbrief Civiele Procespraktijk verschijnt vier keer per jaar.
Deze nieuwsbrief brengt u op de hoogte van belangrijke uitspraken van de Hoge Raad. Heeft u vragen over deze onderwerpen, neem dan contact met ons op. U kunt ons ook bellen voor een kort en informeel consult als u in een dossier ergens tegen aanloopt dat u met ons wilt bespreken.
In deze nieuwsbrief behandelen we de volgende onderwerpen:
- NAM moet gederfd woongenot en immateriële schade door aardbevingen vergoeden
- Ook eigen handelingen van het bestuur kunnen het bewijsvermoeden van art. 2:248 lid 2 BW ontzenuwen
- Wie de waarheidsplicht bij de rechtbank ernstig schendt, krijgt geen ‘tweede kans’ in hoger beroep
- Ouder die alleen het gezag heeft, moet toch terugverhuizen
NAM moet gederfd woongenot en immateriële schade door aardbevingen vergoeden
HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1534
- De Hoge Raad zette in een eerder prejudicieel arrest de uitgangspunten voor de afwikkeling van aardbevingsschade door gaswinning in Groningen uiteen.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden kende een aantal bewoners een vergoeding toe voor vermogensschade wegens gederfd woongenot en/of immateriële schade. Het hof stelde een aantal algemene voorwaarden vast, waaronder bewoners recht hebben op schadevergoeding. NAM ging van deze uitspraak in cassatie. De HR verwerpt dat beroep. - De Hoge Raad oordeelt als volgt.
a) De door NAM veroorzaakte hinder en overlast is onrechtmatig jegens (i) bewoners van een huis, (ii) waaraan fysieke schade is ontstaan, (iii) die is veroorzaakt of verergerd door aardbevingen door gaswinning, zodat (iv) de NAM aan hen een vergoeding heeft betaald. Wanneer aan deze eisen is voldaan, heeft een bewoner recht op vergoeding van schade wegens gemist woongenot. Deze schade wordt begroot op verminderde huurwaarde.
Indien minimaal twee keer fysieke schade aan de woning is vast-gesteld, bestaat daarnaast recht op vergoeding van smartengeld. Dat smartengeld is minimaal € 2.500 per schadegeval.
b) De periode waarover de vermogensschade wegens gederfd woongenot wordt berekend, eindigt in principe op de laatste dag van de maand waarin de schade door de NAM is hersteld en geheel financieel is afgewikkeld. Als de NAM het herstel niet zelf verzorgt, maar een bewoner financieel compenseert en die de schade niet laat herstellen, is een ander eindpunt mogelijk.
c) Voor bewoners die eigenaar of huurder zijn, geldt dat maximaal 1 keer vermogensschade wegens gederfd woongenot wordt vergoed. Mede-eigenaren of medehuurders die op vergoeding aanspraak maken, hebben daar dus samen recht op.
Ook eigen handelingen van het bestuur kunnen het bewijsvermoeden van art. 2:248 lid 2 BW ontzenuwen
HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1099
- Als een bestuurder van een vennootschap de administratieplicht schendt (art. 2:10 BW), of de jaarrekening niet tijdig publiceert (art. 2:394 BW) geldt het onweerlegbaar vermoeden dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het niet voldoen aan deze verplichting(en) wijst erop dat het bestuur zijn taak ook voor het overige niet behoorlijk heeft vervuld. Ook wordt vermoed dat dit onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit laatste vermoeden kan de bestuurder wél weerleggen (art. 2:248 lid 2 BW).
- Voor deze weerlegging moet de bestuurder aannemelijk maken dat andere feiten dan zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. Dit kunnen (1) van buiten komende omstandigheden zijn, maar (2) óók het handelen of nalaten van één of meer bestuurders dat op zichzelf beschouwd geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert.
Met art. 2:248 BW wordt volgens de HR namelijk niet beoogd een bestuurder persoonlijk voor het gehele boedeltekort aansprakelijk te maken wegens het enkele feit van het onbehoorlijke bestuur, ook al heeft dit niet tot het faillissement geleid. Ook staat in de wetsgeschiedenis dat het bestuur het vermoeden van lid 2 kan ontzenuwen, door het bewijs te leveren dat het zich voor het overige wel behoorlijk van zijn taak heeft gekweten.
Wie de waarheidsplicht bij de rechtbank ernstig schendt,
krijgt geen ‘tweede kans’ in hoger beroep
HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1144
- In de bedrijfsloods van X wordt een hennepkwekerij opgerold. Een tijdje later brandt de loods af. De verzekeraar dekt niet vanwege de eerdere hennep-kwekerij. X stelt vervolgens zijn verzekeringsadviseur aansprakelijk voor de schade. In die procedure gaat het om de vraag of de loods ná het oprollen van de kwekerij opnieuw verzekerd had kunnen worden. Dat kon volgens X bij Rialto, omdat hij niet zelf was betrokken bij de hennepteelt en van niks wist. Er volgens diverse aktes met bewijs. Aan het eind van de procedure bij de rechtbank blijkt dat X wél zelf achter de hennepkwekerij zat.
- De rechtbank oordeelt dat X zijn waarheidsplicht heeft geschonden door zijn rol bij de hennepkwekerij te verhullen en wijst zijn claim daarom af.
- In hoger beroep gooit X het over een andere boeg en stelt hij dat hij de waarheids¬¬plicht alsnog kan nakomen.
Het hof gunt hem geen tweede kans, omdat hij bij de rechtbank de waarheids-plicht ernstig heeft geschonden: hij hield feiten achter, die van wezenlijk belang zijn voor de beoordeling van de gegrondheid van zijn claim. Dit past niet bij een deugdelijke en integere procesvoering. De herstel¬functie van het hoger beroep gaat niet zover dat een partij, die in eerste aanleg doelbewust relevante informatie achterhoudt om ten koste van haar wederpartij schadevergoeding te krijgen, de kans zou moeten krijgen om na ontdekking van dat bedrog alsnog haar vordering aan te passen. Anders zou partij zonder enig risico te lopen, kunnen proberen de rechtbank vals voor te lichten. - De Hoge Raad is het roerend eens met het hof. Het hof heeft in aanmerking genomen dat X zwaar wordt getroffen door een ontzegging van zijn vordering. Maar het hof mocht zwaarder laten wegen dat X eerder doelbewust informatie achterhield om ten koste van zijn wederpartij een schadevergoeding van ruim
€ 400.000,– te krijgen. Als de schending van de waarheidsplicht in een geval als dit niet streng gesanctioneerd zou worden, zou dat door procespartijen als een vrijbrief kunnen worden gezien om te proberen met onwaarheden de wederpartij en de rechter op het verkeerde been te zetten.
Ouder die alleen het gezag heeft, moet toch terugverhuizen
HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513
- Als ouders samen het gezag over een kind uitoefenen, kan de rechter de ouder bij wie het kind woont (i) verbieden op grote afstand van de andere ouder te gaan wonen, of (ii) opdracht geven om terug te verhuizen. Daarin voorziet art. 1:253a BW.
- In deze zaak was moeder met kind verhuisd, toen zij alleen het gezag had. Zij was toen in principe vrij om te verhuizen. Toen het hof uitspraak deed, hadden beide ouders het gezag. Het hof kon toen op grond van art. 1:253a BW de moeder gelasten terug te verhuizen.
- Het BW kent geen bepaling, die de rechter uitdrukkelijk de bevoegdheid geeft een ouder die alleen het gezag uitoefent en blijft uitoefenen, te beperken in zijn woonplaats¬keuze. Volgens de Hoge Raad voorziet art. 8 EVRM daar wél in als de ouder niet voldoet aan de verplichting de omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (art. 1:247 lid 3 BW). Ook is dit volgens de Hoge Raad minder vergaand, dan het toekennen van eenhoofdig gezag aan de ándere ouder. Daarin voorziet de wet volgens de Hoge Raad wel (art. 1:251a lid 1 en art. 1:253c lid 1 en 3 BW).