HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499 en ECLI:NL:HR:2023:503.
Waar ging het om?
Twee partners woonden samen en zijn gezamenlijk eigenaar van een woning. Na het eindigen van de relatie wil de man het huis zo snel mogelijk verkopen, maar de vrouw werkt daarniet aan mee: zij wil graag het aandeel van de man in de woning overnemen. Nu zij de financiering niet meteen rond krijgt, begint de man een kort geding. De voorzieningenrechter veroordeelt de vrouw tot medewerking aan een spoedige verkoop van het huis. Tegen deze uitspraak stelt de vrouw hoger beroep in. Het hof schorst de veroordeling in kort geding. Volgens het hof was sprake van een ‘juridisch misslag’: een kort geding is alleen maar bedoeld voor het treffen van een ordemaatregel. De verkoop van de woning is volgens het hof een definitieve verdelingshandeling. Dat kan volgens het hof alleen maar in een bodemprocedure. Partijen treffen na de uitspraak een schikking, maar de Procureur-Generaal stelt Cassatie in het belang der wet in.
Verdeeldheid in de jurisprudentie
In de rechtspraak wordt verschillend geoordeeld over de vraag of het mogelijk is in kort geding een veroordeling uit te spreken tot medewerking aan verkoop van een tot op dat moment onverdeeld gebleven woning. Procureur-Generaal G. Snijders wijst daarop in zijn Conclusie: het Hof Den Haag (2018, 2019) en Hof ’s-Hertogenbosch (2021) hebben meermaals geoordeeld dat zo’n verdeling in kort geding niet mogelijk is. Het Hof Arnhem-Leeuwarden (2021) en het Hof Amsterdam (2020, 2021) volgen die lijn niet. De Hoge Raad (HR) is gevraagd duidelijkheid te geven, en geeft die: zo’n veroordeling is mogelijk.
Hoge Raad: veroordeling tot verkoop woning mogelijk in kort geding
De HR schetst eerst de belangrijkste kenmerken van een kort geding. In kort geding kan de rechter in spoedeisende zaken op grond van een voorlopig oordeel een voorlopige voorziening geven (art. 254 Rv). Aan die beslissing komt geen gezag van gewijsde toe. Dat betekent dat partijen en de rechter niet aan die beslissing zijn gebonden in een bodemprocedure of een later kort geding. Een veroordeling in kort geding vervalt ook na een andersluidende uitspraak in de bodemzaak. De KG-rechter kan ook een voorziening treffen met onomkeerbare gevolgen.
Dan concretiseert de HR dat de KG-rechter een veroordeling tot medewerking aan de overdracht van een onroerende zaak kan uitspreken. Hij kan ook bepalen dat zijn uitspraak in de plaats zal treden van (een deel van) een akte tot het verrichten van een rechtshandeling (art. 3:300 lid 2 BW). Ook kan de rechter via een onmiddellijke voorziening in kort geding een deelgenoot machtiging verlenen tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed (art. 3:174 lid 1 BW).
Vanwege al die mogelijkheden komt de HR tot de slotsom dat de rechter in kort geding ook een deelgenoot kan veroordelen mee te werken aan de verkoop en levering van een gemeenschappelijke woning aan een derde. Dat verkoop een wijze van verdeling is als bedoeld in art. 3:185 BW, staat daar niet aan in de weg. Gelet op het voorlopige karakter van een beslissing in kort geding, wordt daarmee – anders dan het hof heeft overwogen – niet een definitief einde aan de verdeling gemaakt. De opbrengst van de woning komt in de plaats van de woning, en zal later nog verdeeld moeten worden.
Wat mogelijk is, hoeft niet altijd te worden toegewezen
Ik vind het een goede zaak dat toewijzing in kort geding mogelijk is. Mijn ervaring is dat het soms jaren duurt voordat in een bodemzaak definitief wordt beslist over de verdeling van een (huwelijksgoederen)gemeenschap. Deze uitspraak voorkomt dat een ex-partner wordt gedwongen jarenlang ‘vast te blijven zitten’ aan een onverdeelde woning, de helft van de (oplopende) rentelasten moet blijven dragen en daardoor geen nieuwe eigen woning kan kopen. Maar tegenover dat belang staat natuurlijk het belang van de partner die in de woning wil blijven en het huis graag wil overnemen, maar voor de financiering afhankelijk is van een voor hem of haar gunstige verdeling in de bodemzaak. De KG-rechter zal een belangenafweging moeten verrichten.
Wat in kort geding mogelijk is, behoeft natuurlijk niet altijd te worden toegewezen. Dat een voorziening ingrijpende of onomkeerbare gevolgen heeft of gevolgen heeft die zich lastig ongedaan laten maken, kan reden zijn om een voorziening in kort geding te weigeren op grond van een belangenafweging. Of om terughoudend te zijn bij toewijzing, bijvoorbeeld door te verlangen dat een grotere mate van duidelijkheid of zekerheid bestaat over de verwachte uitkomst van de bodemzaak.
Hoge Raad: geen verklaring voor recht in kort geding
In een tweede zaak gaf de HR duidelijk aan waar de grens ligt van wat een rechter in kort geding mag.
De voorzieningenrechter had voor recht verklaard, dat de man door verrekening heeft voldaan aan zijn verplichting tegenover de vrouw. Het hof liet die beslissing in stand. De HR oordeelt echter dat in kort geding geen verklaring voor recht kan worden uitgesproken. Deze regel houdt verband met de taak van de rechter in kort geding en is van (processuele) openbare orde. Het hof moet deze regel binnen de omvang van het hoger beroep, daarom zo nodig ambtshalve toepassen.
Meer weten over cassatie?
Voert u een procedure in hoger beroep en verwacht u dat de zaak bij de Hoge Raad zal komen? Dan is het slim om nu alvast advies in te winnen bij een cassatie-advocaat over uw kans van slagen als u uw zaak voorlegt aan de Hoge Raad.
Ekelmans Advocaten heeft een hoog aangeschreven cassatiepraktijk. De betrokkenheid van onze advocaten leidt geregeld tot belangwekkende arresten van de Hoge Raad.
Onze advocaten Cassatie en Expert Litigation zijn procesrechtelijke experts, die de grote lijnen inzichtelijk maken en in de finesses scherpte brengen.
We verzenden ook een nieuwsbrief Civiele Procespraktijk naar onze contacten. Interesse? Dan ontvangen we graag uw inschrijving.