Onze mensen

Het gebruik van gezichtsherkenning door de werkgever: mag dat eigenlijk?

Het gebruik van gezichtsherkenning door de werkgever: mag dat eigenlijk? 2560 1707 Ekelmans Advocaten
gezichtsherkenning
Leestijd: 3 minuten
Lesedauer: 3 Minuten
Reading time: 3 minutes
Expertise:

Steeds vaker zetten bedrijven gezichtsherkenning in voor de identificatie en verificatie van werknemers bij de toegangscontrole. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bevat regels voor de verwerking van deze zogenoemde biometrische persoonsgegevens.

De Uitvoeringswet (UAVG) bevat nadere bepalingen hierover. Het is de vraag in hoeverre werkgevers, met het oog op deze privacy-bepalingen, gebruik kunnen maken van deze biometrische persoonsgegevens van werknemers.

Wat zijn biometrische gegevens?

De gegevens uit gezichtsherkenning worden door de AVG geschaard onder biometrische persoonsgegevens. Biometrische gegevens zijn gegevens die het resultaat zijn van een specifieke technische verwerking van fysieke, fysiologische of gedrag gerelateerde kenmerken van een persoon (artikel 4 lid 14 AVG). In het kort zijn dit gegevens waarmee de identificatie van een persoon mogelijk is of een identiteit kan worden bevestigd.

Verbod in de AVG

Volgens de wetgever brengt het verwerken van gezichtsherkenning met het oog op unieke identificatie een groot risico voor de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokken personen met zich mee. Behalve de identiteit kan namelijk uit bepaalde lichaamskenmerken ook worden afgeleid wat bijvoorbeeld iemands gezondheidstoestand is. Voor deze biometrische persoonsgegevens gelden dan ook strenge regels. De hoofdregel ten aanzien van bijzondere persoonsgegevens is dat het verwerken hiervan verboden is, tenzij aan ten minste één van de uitdrukkelijk in AVG genoemde uitzonderingen is voldaan (artikel 9 AVG).

Onder de AVG verboden, tenzij …

De AVG geeft een aantal uitzonderingen waarvan er twee van belang zijn in relatie tot gezichtsherkenning. Een voorbeeld van zo’n uitzondering is de situatie waarin de betrokkene toestemming heeft gegeven voor het verwerken van zijn persoonsgegevens. Maar die toestemming moet volgens de wetgever wel ‘in vrijheid’ zijn gegeven en eenvoudig weer kunnen worden ingetrokken. Dit vereiste van ‘in vrijheid gegeven’ toestemming zal in een werkgever/werknemer relatie echter vrijwel nooit het geval zijn. De wetgever heeft daarover namelijk aangegeven: “Juist in de relatie tussen werknemer en werkgever zal de werknemer in de praktijk in redelijkheid echter nauwelijks toestemming kunnen weigeren, zeker wanneer de toegang tot bepaalde plaatsen noodzakelijk is voor de uitoefening van de werkzaamheden, in het bijzonder de toegang tot specifieke plaatsen, gebouwen, apparatuur en informatiesystemen.”

Een andere uitzondering heeft betrekking op gezichtsherkenning die noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen belang. Het verbod om biometrische gegevens te verwerken is bijvoorbeeld niet van toepassing als de verwerking noodzakelijk is voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Hiervoor geldt echter wel een strenge toets. Volgens de wetgever moet daarbij worden gedacht aan situaties waarin gebouwen of informatiesystemen een zodanig hoog niveau van beveiliging vereisen dat dit met biometrie moet plaatsvinden.

Verder geeft de wetgever aan dat biometrie kan worden toegepast bij het beveiligen van informatiesystemen die zelf veel persoonsgegevens bevatten, en waarbij onrechtmatige toegang, ook van werknemers, moet worden voorkomen. Daarbij wordt uitdrukkelijk gewezen op de verplichting van organisaties om technische en organisatorische maatregelen te treffen om persoonsgegevens te beschermen (artikel 32 AVG).

Beleidsregels AP voor specifieke toepassingen

Daarnaast heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) inmiddels beleidsregels opgesteld voor specifieke toepassingen van gezichtsherkenningstechnologie, zoals het normenkader digitale billboards en het normenkader supermarkten. Hier geeft de AP voor bepaalde specifieke situaties aan onder welke omstandigheden het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie eventueel legitiem zou kunnen zijn.

Gezichtsherkenning voor werkgevers

Wil je als werkgever gebruik maken van gezichtsherkenning wees dan voorzichtig. Het gebruik van biometrische gegevens is onder de AVG niet onmogelijk, maar er gelden wel strenge regels. Gebruik van deze gegevens is alleen mogelijk wanneer dit écht noodzakelijk is en er geen andere, minder verstrekkende mogelijkheden bestaan.

Vragen

Heeft u vragen over dit onderwerp, dan neem gerust contact op met onze Privacy Desk.

Auteur

Fleur van Kersbergen genomineerd voor de titel patroon van het jaar 2020.

Fleur van Kersbergen genomineerd voor de titel patroon van het jaar 2020. 1900 1357 Ekelmans Advocaten
Fleur van Kersbergen-Ekelmans Advocaten
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

Fleur van Kersbergen begeleidt als patroon bij Ekelmans & Meijer een jongere advocaat (advocaat-stagiaire) bij haar ontwikkeling. De jaarlijkse Patroon van het Jaar-verkiezing wordt georganiseerd door Le Tableau en Dialogue. Uit de vele inzendingen zijn vier patroons geselecteerd die in aanmerking komen voor de titel ‘Patroon van het jaar’. Fleur van Kersbergen is één van hen.

Vaardigheden en competenties

Volgens Le Tableau en Dialogue beschikt een goede patroon over een groot aantal vaardigheden en competenties. Naast uitstekende mondelinge- en schriftelijke communicatieve vaardigheden is het vermogen om adequaat feedback te geven onontbeerlijk. De patroon is integer, stressbestendig en toont betrokkenheid bij de beroepsopleiding van de stagiaire. Vanzelfsprekend heeft een goede patroon een eigen beeld over de inhoudelijke ontwikkeling van het vak en de ontwikkeling van de stagiaire tot een goede advocaat.

Nadruk op het leerproces

Simone Eman vindt dat haar patroon Fleur aan deze vaardigheden en competenties voldoet. In haar aanbevelingsbrief aan de jury prijst Simone de opleiding en begeleiding door Fleur: “Fleur bezit de kracht om ook de niet positieve feedback op zo’n manier te brengen dat het je zelfvertrouwen niet aantast, zij legt de nadruk altijd op het leerproces. Zij zorgt dat ik als stagiaire zelfstandig kan werken, terwijl zij wel over mijn schouder meekijkt, hierdoor heeft zij de perfecte leeromgeving gecreëerd.”

Bekendmaking op 8 december 2020

Fleur heeft zichzelf aan de jury gepresenteerd. Op basis van de nominatie en het gesprek met de patroons, selecteert de jury de finalisten voor de Patroon van het Jaar 2020. De Patroon van het Jaar wordt bekend gemaakt op dinsdag 8 december a.s.

Contact

Eurocommerce: de samenwerking tussen cliënt en juridisch adviseur

Eurocommerce: de samenwerking tussen cliënt en juridisch adviseur 2560 1707 Ekelmans Advocaten
juridisch adviseur
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

In de rubriek ‘Cliënt en juridisch adviseur’ op www.dejurist.com wordt David de Knijff geïnterviewd samen met zijn cliënt Paul Schepel, advocaat bij JPR Advocaten.

Paul Schepel is een van de curatoren in het faillissement van vastgoedreus Eurocommerce. Hij schakelde David de Knijff hierbij in als externe advocaat, “omdat er grote belangen op het spel stonden”. Dan wil je een volledig onbevangen blik, die je inhouse niet kunt krijgen”.

Het volledige artikel is te lezen op de website van De Jurist.

Contact

Jan Ekelmans adviseert de minister een evenwichtiger invulling van het inzagerecht

Jan Ekelmans adviseert de minister een evenwichtiger invulling van het inzagerecht 2560 1706 Ekelmans Advocaten
advies minister inzagerecht
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes
Expertise:

Wie (mogelijk) een geschil heeft met een ander, kan inzage vragen in gegevens van die ander óf van derden om zijn positie te bepalen. Experts worstelen al jaren met de vraag wanneer je het recht heb op inzage in andermans gegevens. De wet is hierover ook niet duidelijk.

In juni 2020 heeft de Minister voor Rechtsbescherming een wetsvoorstel ingediend om het bewijsrecht te vereenvoudigen en te moderniseren. Hierin komt ook de invulling van het inzagerecht aan de orde.

Nog geen maand later deed de Hoge Raad uitspraak over dit onderwerp in het Semtex-arrest. De Hoge Raad vindt dat een mogelijke vordering voldoende aannemelijk moet zijn om aanspraak op inzage te geven.

Jan Ekelmans adviseert de minister om in het wetsontwerp het standpunt van de Hoge Raad over te nemen. Waarom? Dat licht hij toe in het artikel “Moet een drempel van aannemelijkheid worden genomen om recht te hebben op inzage in gegevens op grond van art. 843a Rv?” in het Tijdschrift voor Vermogensrecht. De uitspraak van de Hoge Raad biedt volgens Jan een evenwichtiger invulling van het inzagerecht dan de normstelling in het door de minister ingediende wetsvoorstel.

Contact

Beursbengel: Uitspraken GFD over rechtsbijstandverzekering en een studentencreditcard

Beursbengel: Uitspraken GFD over rechtsbijstandverzekering en een studentencreditcard 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 5 minuten
Lesedauer: 5 Minuten
Reading time: 5 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2020 / nr. 899 bespreken we twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening : één uitspraak rond een rechtsbijstandverzekering en een uitspraak rond een studentencreditcard.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2020-706, 2 september 2020

DEKKING OF COULANCE?

Consument heeft bij Verzekeraar een rechtsbijstandverzekering voor particulieren afgesloten. Consument heeft in februari 2019 een beroep op zijn rechtsbijstandverzekering gedaan inzake een geschil met een GGZ-instelling.

Bij brief van 6 september 2019 heeft een juridisch specialist van Verzekeraar (hierna: de Juridisch Specialist) Consument meegedeeld dat uit zijn meldingen geen juridisch conflict kon worden vastgesteld. Daarnaast stelde de Juridisch Specialist dat het aannemelijk was dat het conflict van Consument al was ontstaan vóórdat de rechtsbijstandverzekering was afgesloten. Dientengevolge bestond geen dekking onder de verzekering en kon Consument geen aanspraak maken op rechtsbijstand.

Op 20 september 2019 heeft alsnog een gesprek plaatsgevonden tussen de Juridisch Specialist en Consument. In dit gesprek heeft de Juridisch Specialist Consument uit coulance aangeboden om mee te gaan naar de tuchtzitting van Consument. Maar, als gevolg van de tussen Consument en de Juridisch Specialist ontstane onmin voor de zitting, is de Juridisch Specialist uiteindelijk niet meegegaan naar de tuchtzitting.

Consument vordert van Verzekeraar een vergoeding van 201.593,76 euro, te vermeerderen met wettelijke rente. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de grondslag dat Verzekeraar jegens Consument zou zijn tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de verzekering, door hem geen bijstand te verlenen in de procedure bij het tuchtcollege. Consument stelt dat sprake is van een gedekte gebeurtenis, nu de Juridisch Specialist de zaak in behandeling zou hebben genomen en tijdens het gesprek op 20 september 2019 dekking zou hebben toegezegd. Consument verwijt Verzekeraar tevens dat hij Consument aan zijn lot heeft overgelaten.

Aan de orde is derhalve de vraag of Verzekeraar in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de rechtsbijstandverzekering is tekortgeschoten en, voor zover dit het geval is, gehouden is schade aan Consument te vergoeden. De Commissie oordeelt dat uit de stukken en overgelegde geluidsopname niet blijkt dat Verzekeraar daadwerkelijk dekking heeft verleend voor het gemelde geschil met de GGZ-instelling.

Dit neemt echter niet weg dat de Juridisch Specialist de toezegging heeft gedaan om de stukken te bestuderen en om Consument te vergezellen naar de zitting. Hoewel de Commissie zich voor kan stellen dat de Juridisch Specialist verrast was door de twee verhuisdozen gevuld met zes ordners aan stukken, heeft de Juridisch Specialist naar het oordeel van de Commissie onvoldoende professioneel gereageerd richting Consument. Ook als de Juridisch Specialist de zaak uit coulance heeft opgepakt, had hij zijn toezegging moeten nakomen. Naar het oordeel van de Commissie is Verzekeraar op dit punt jegens Consument verwijtbaar tekortgeschoten.

Dit betekent nog niet dat Verzekeraar het door Consument gevorderde schadebedrag moet vergoeden. Het bestaan van een causaal verband tussen het niet-verlenen van bijstand door de Juridisch Specialist en de door Consument gestelde schade van 201.593,76 euro is niet aangetoond. De vordering van Consument wordt dan ook afgewezen.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2020-755, 11 september 2020

EEN STUDENTENCREDITCARD

In 2018 heeft Consument een aanvraag ingediend bij de Bank voor een studentencreditcard. De aanvraag is door de Bank goedgekeurd. Op enig moment is gebleken dat het saldo op de gekoppelde studentenrekening niet toereikend was om het totale bedrag van de bestedingen met de studentencreditcard te voldoen. Als gevolg daarvan is op de studentenrekening van Consument een debetstand ontstaan van in totaal 1.508,39 euro.

Consument heeft zich er bij de Bank over beklaagd dat hem een studentencreditcard is verleend, terwijl hij daarvoor onvoldoende inkomen had. Consument stelt zich op het standpunt dat de Bank haar zorgplicht heeft geschonden en dat de Bank de studentencreditcard niet had mogen verstrekken. De Bank heeft Consument twee keer een tegoed van 1.000 euro gegeven, terwijl Consument dat niet kon betalen. De Bank heeft zich hierdoor volgens Consument niet gehouden aan de normen die gelden voor kredietverlening, zodat sprake is van overkreditering. Consument vordert een bedrag van 2.000 euro.

De Commissie dient te oordelen over de vraag of sprake is van overkreditering en of de Bank, in verband daarmee, tekort is geschoten in de naleving van haar zorgplicht. De Commissie stelt voorop dat algemeen wordt aangenomen dat op banken een zorgplicht rust die meebrengt dat zij dient te waken tegen overkreditering. De omvang van deze verplichting hangt af van de verleende financiële dienst en de omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling van de vraag of de bank haar zorgplicht jegens Consument heeft geschonden, kan mede van belang zijn of de Bank zich heeft gehouden aan geldende regelgeving met betrekking tot overkreditering.

In artikel 4:34 van de Wet op het fi nancieel toezicht (Wft) is bepaald dat op de geldverstrekker de verplichting rust om overkreditering te voorkomen. Op grond van artikel 1:20 lid 1 sub e Wft is de Wft echter niet van toepassing op financiële diensten met betrekking tot krediet dat binnen drie maanden dient te worden afgelost en ter zake waarvan slechts onbetekenende kosten aan de consument in rekening worden gebracht.

Vaststaat dat het openstaande bedrag op de studentencreditcard maandelijks wordt afgeschreven van de daaraan gekoppelde studentenrekening. Er bestaat geen mogelijkheid om het openstaande bedrag binnen een termijn die langer is dan drie maanden, terug te betalen. Daarnaast overweegt de Commissie dat, voor de vaststelling of kosten al dan niet onbetekenend zijn, sprake moet zijn van kosten die Consument maakt in relatie tot het krediet. Niet is gebleken dat Consument kosten heeft gemaakt in relatie tot het krediet, zodat moet worden aangenomen dat slechts onbetekenende kosten bij Consument in rekening zijn gebracht. De Commissie is derhalve van oordeel dat sprake is van een uitzonderingssituatie, waardoor de Bank niet kan worden gehouden aan artikel 4:34 Wft.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de regelgeving bij overkreditering niet van toepassing op de overeenkomst tussen Consument en de Bank. Op de Bank rustte derhalve geen wettelijke verplichting om informatie in te winnen over de financiële positie van Consument. Er is dan ook geen sprake geweest van overkreditering. De vordering van Consument wordt afgewezen.

Meer weten over verzekeringsrecht?

U acteert in een snel veranderende wereld. Onze verzekeringsspecialisten kennen de details van uw markt. Uw werkterrein laat zich niet in één activiteit of in één juridisch deelgebied vangen. Daarom staan advocaten met verschillende aandachtsgebieden klaar om u te adviseren.

Ons team Verzekering behartigt de belangen van grote en gespecialiseerde verzekeraars en hun verzekerden. Wij houden ons bezig met aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht in de breedste zin van het woord en werken voor zorgverzekeraars, schadeverzekeraars en levensverzekeraars.

Lunch & Learn beroepsaansprakelijkheid voor VNAB

Lunch & Learn beroepsaansprakelijkheid voor VNAB 2560 1707 Ekelmans Advocaten
Lunch and Learn
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

Op 23 november a.s. verzorgen advocaten Fleur van Kersbergen en Simone Eman een lunch & learn over beroepsaansprakelijkheid bij VNAB, de Nederlandse brancheorganisatie voor de zakelijke verzekeringsmarkt.

Tijdens de lunch praten zij makelaars en verzekeraars bij over actualiteiten op het gebied van beroepsaansprakelijkheid.

Het afgelopen jaar is op het gebied van beroepsaansprakelijkheid een aantal interessante uitspraken gewezen. Zo is een vernieuwend arrest gewezen op het gebied van de verjaring van een claim tegen beroepsbeoefenaars én heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag in hoeverre een advocaat bij zijn dienstverlening aan de cliënt rekening moet houden met de belangen van derden. Fleur en Simone bespreken deze arresten en lichten toe welke invloed deze hebben op de (verzekerings)praktijk. Tot slot zullen zij enkele aansprekende casussen uit de praktijk voorleggen.

Meer informatie vindt u op de website van de VNAB.

Contact

De casus Booking.com – wanneer bemiddelt een onlineplatform?

De casus Booking.com – wanneer bemiddelt een onlineplatform? 2560 1707 Ekelmans Advocaten
casus booking
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

Is Booking.com een reisbureau? Deze vraagt houdt rechters al een tijdje bezig. Aanleiding is de weigering van Booking om pensioenpremie te betalen aan het pensioenfonds voor de reisbranche. Advocaat-Generaal De Bock is van mening dat Booking bemiddelt als online reisbureau. De Hoge Raad doet binnenkort uitspraak over deze zaak.

Onlineplatforms zoals Uber, Deliveroo, Helpling, Booking.com en Airbnb menen dat zij alleen maar een IT-bedrijf zijn, dat een ‘platform’ faciliteert waarop vraag en aanbod elkaar vinden. De regels voor ‘gewone bedrijven’ zouden niet voor hen gelden. Deliveroo beschouwt zichzelf niet als werkgever, met als resultaat dat haar bezorgers niet worden beschermd als werknemers. Airbnb meent dat zij niet bemiddelt bij woningverhuur en dus provisie in rekening kan brengen bij consumenten. Booking meent dat zij geen reisbureau is, omdat zij niet actief bemiddelt bij het afsluiten van reizen. Zij weigert daarom pensioenpremie te betalen aan het pensioenfonds voor de reisbranche.

Rechters hebben moeite één duidelijke lijn te trekken. Sommige rechters nemen aan dat een platform bemiddelt, zodra gebruikers overeenkomsten sluiten door tussenkomst van het platform. Andere rechters zijn veel terughoudender. Zo oordeelde het Hof Amsterdam op 28 mei 2019 dat Booking niet bemiddelt zoals een ‘gewoon reisbureau’. De klant maakt zélf de reservering en Booking speelt daarbij geen ‘actieve of adviserende rol’. Zij schept alleen de mogelijkheid dat klant en hotel een contract sluiten op haar site. Dat het algoritme van Booking hotels selecteert, is geen reisadvies.

Wij hebben namens het pensioenfonds cassatieberoep ingesteld tegen dit arrest.
Op 13 november 2020 is de conclusie van Advocaat-Generaal Ruth de Bock gepubliceerd. Zij is van oordeel dat Booking wél bemiddelt als (online) reisbureau. Zij geeft een voorzet voor een duidelijk criterium om te bepalen of een onlineplatform bemiddelt.

De Casus Booking.com – wat is bemiddelen?

In de reisbranche valt iedere ‘(online) reisagent’ onder het verplichte Bedrijfstakpensioenfonds. Volgens het Verplichtstellingsbesluit is een ‘(online) reisagent’ ieder die bedrijfsmatig bemiddelt bij de totstandkoming van reisovereenkomsten. De Hoge Raad kan dit besluit zélf uitleggen, omdat het ‘recht’ is in de zin van art. 79 RO. De uitleg vindt plaats aan de hand van de CAO-norm.

Het Verplichtstellingsbesluit bevat geen definitie van ‘bemiddelen’. Daarom is voor de uitleg van dat begrip ook de algemene wettelijke betekenis relevant. Art 7:425 BW omschrijft de bemiddelingsovereenkomst als overeenkomst van opdracht, waarbij de opdrachtnemer zich verbindt tegen loon “als tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van één of meer overeenkomsten tussen de opdrachtgever en derden”. Geen van die regelingen eist dus dat de tussenpersoon de overeenkomst zelf sluit, of een ‘actieve of adviserende rol’ vervult. Het hangt van de omstandigheden van het geval af, of een platform bemiddelt.

Het oude prikbord-criterium is niet geschikt voor alle platforms

Of een platform bemiddelt wordt vaak bepaald aan de hand van het Duinzigt-arrest. De Hoge Raad oordeelde daar dat een makelaar in principe bemiddelt, als hij in opdracht of met goedvinden van een verhuurder een huurwoning op zijn website plaatst. De Hoge Raad maakte vervolgens een uitzondering voor een website die enkel functioneert als ‘elektronisch prikbord’. Daarvan is sprake als de website huurders en verhuurder niet van elkaar ‘afschermt’ en zij ook direct met elkaar in contact kunnen komen en een contract kunnen sluiten.

In de literatuur en de rechtspraak wordt dit ‘prikbord’-criterium ook buiten woningverhuur door een makelaar toegepast. Volgens het Hof Amsterdam bemiddelt Booking bijvoorbeeld niet, omdat klanten de accommodaties op de website ook rechtstreeks bij een hotel kunnen boeken.

A-G De Bock wijst er op dat hier appels met peren worden vergeleken. Hotels zijn vrijwel altijd via het internet te vinden. Booking kan ‘haar’ aanbieders dus niet afschermen. Datzelfde geldt voor bijvoorbeeld vluchten van een luchtvaart-maatschappij. Dat de bezoeker van een onlineplatform de mogelijkheid heeft om buiten het platform om de aanbieder van een dienst direct te benaderen, betekent volgens de A-G dus niet dat het platform niet bemiddelt.

Een nieuw prikbord-criterium: twee ‘punaises’

Wat is dan wel voldoende? A-G De Bock prikt twee ‘punaises’ aan de hand waarvan onderscheid gemaakt kan worden tussen een platform dat bemiddelt en een platform dat echt alleen een prikbord is.

– Waar is het platform op gericht?

Alleen als het platform er op is (in)gericht om rechtstreeks contact tussen aanbieder en gebruiker – buiten het platform om – tot stand te brengen, dan wijst dat op een ‘prikbord’. Denk aan een site als Markplaats die de contactgegevens van de aanbieder vermeldt, of aan prijsvergelijkingssites die doorlinken naar de eigen site van de aanbieder.

Maar als het platform de mogelijkheid biedt om via haar website een overeenkomst te sluiten, wijst dat op bemiddeling. Als het onlineplatform daarnaast ook andere ‘tactieken’ inzet om de bezoeker te verleiden vóóral via zijn website te boeken, dan bevestigt dat het beeld dat het platform bemiddelt. Zo garandeert Booking de laagste prijs bij een boeking op háár website.

– Wat is het verdienmodel?

Wordt een vergoeding gevraagd voor het plaatsen van advertenties en toegang tot het platform, dan wijst dat er op dat een onlineplatform alleen maar een ‘prikbord’ aanbiedt. Een platform kan ook een vergoeding bedingen voor iedere overeenkomst die via zijn platform wordt gesloten. Dan ligt het voor de hand dat de activiteiten van het platform zijn gericht op het tot stand brengen van (zo veel mogelijk) overeenkomsten tussen aanbieders en bezoekers van het platform. Er is in principe sprake van bemiddeling.

Het nut van het nieuwe criterium

Wij menen dat dit nieuwe criterium meer recht doet aan de veelkleurige platformwereld. Als een bedrijf zijn website zo heeft ingericht dat daar overeenkomsten kunnen worden gesloten én daar zijn geld mee verdient, moeten dezelfde regels gelden als voor andere (offline) bemiddelaars.

Een onlineplatform dat hetzelfde doet als een ‘gewone’ reisagent, concurreert met reisbureaus. Het platform behoort dan tot die branche en zal zich moeten aansluiten bij een pensioenfonds dat binnen die branche verplicht is.

Dat nieuwe criterium versterkt ook de regels die belangenverstrengeling willen tegengaan doordat een bemiddelaar voor beide partijen optreedt. Zo mag bij tweezijdige bemiddeling geen provisie in rekening worden gebracht aan de consument-koper of -huurder. Een platform moet die regeling niet kunnen ontwijken door te stellen dat zij niet bemiddelt, omdat de gebruikers van haar platform de mogelijkheid hebben buiten het platform om te contracteren.

De Hoge Raad heeft op 9 april 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. Lees hierover ons nieuwsbericht

Auteur

Deskundigheid cliënt beïnvloedt aanvang verjaringstermijn

Deskundigheid cliënt beïnvloedt aanvang verjaringstermijn 2560 1709 Ekelmans Advocaten
Verjaringstermijn
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

Als een advocaat, belastingadviseur of een arts een fout maakt en schade veroorzaakt, moet de cliënt hem tijdig aanspreken of een claim instellen. Anders verjaart de claim. De Hoge Raad maakte in een uitspraak van vrijdag 9 oktober duidelijk, dat van belang is of een cliënt de deskundigheid heeft om te beoordelen of een fout is gemaakt.

De HR stelt de (standaard)regels over verjaring onder art. 3:310 lid 1 BW voorop:

  1. De verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is schadevergoeding te vorderen. Hij dient voldoende zekerheid te hebben dat schade is veroorzaakt door een fout van de betrokken persoon. Wanneer de verjaring begint, hangt af van de relevante omstandigheden van het geval.
  2. De benadeelde hoeft niet bekend te zijn met de juiste juridische beoordeling van de feiten over de schade en de aansprakelijke persoon.

De HR benadrukt nu dat regel 2 niet ziet op “de kennis en het inzicht die nodig zijn om de deugdelijkheid van een geleverde prestatie te beoordelen”. Een cliënt heeft lang niet altijd de deskundigheid om te beoordelen of een jurist of medicus een fout heeft gemaakt. Daarom is van belang:

  • Mocht de benadeelde vertrouwen op de deskundigheid van de professional, zodat hij (nog) geen reden had om te twijfelen aan de deugdelijkheid van diens handelen.
  • Heeft de professional andere, externe verklaringen gegeven voor het nadeel, of geruststellende mededelingen gedaan over zijn verrichte prestatie of het daardoor te verwachten nadeel (‘het valt allemaal wel mee’).

De Hoge Raad haakt daarmee aan met eerdere rechtspraak over de klachtplicht.

Dit kán betekenen dat de verjaringstermijn pas begint, als een benadeelde een juridisch advies of een rechterlijk oordeel heeft gekregen.

Auteur

Travel Insurance in times of COVID-19 – view from The Netherlands

Travel Insurance in times of COVID-19 – view from The Netherlands 2560 1880 Ekelmans Advocaten
Travel Insurance
Leestijd: 3 minuten
Lesedauer: 3 Minuten
Reading time: 3 minutes

Due to Covid- 19 travel insurance companies have had to face many claims under the travel insurance policies in the past months. Many travel insurance policies exclude the outbreak of a pandemic from coverage. In a couple of cases the insured party did not give up after the Travel Insurer refused to provide cover and appealed to the Financial Services Complaints Tribunal of The Netherlands.

Travel insurance

As the name suggests, travel insurance provides cover for travelers during a trip. On the basis of travel insurance, travelers can receive assistance if they have to cut their stay short or if they are forced to stay longer as a result of an illness or an accident. Travel insurance usually covers the additional costs in certain cases.

The Policy Conditions of the travel insurance determine which events are covered and which events are excluded from insurance. Travelers can extend coverage by purchasing specific modules.

Financial Services Complaints Tribunal of The Netherlands interpret the policies in favor of the Insurers

The Financial Services Complaints Tribunal of The Netherlands is a dispute settlement authority accessible to consumers where they can complain about, for example, their insurance.

As mentioned before a couple of consumers appealed to the authority after the Insurer refused to provide cover.

An example of such a case is decision no. 2020-628 of 29 July 2020, of the Disputes Committee of the Financial Services Complaints Tribunal of The Netherlands. In this case the Insured was visiting his daughter in Morocco when both Morocco and The Netherlands went into complete lockdown. The flight was canceled and the only way home was repatriation by the Dutch Government. He had to stay in Morocco for weeks.

The Insured called on his travel insurance for the extra costs he would have to make because he couldn’t fly home. The Insurer however refused cover, and took the position that cover only exists when damage is caused by an earthquake, flood or volcanic eruption and that definitions of earthquake, flood and volcanic eruption are given in the General Terms and Conditions. These Conditions did not mention a pandemic or a virus outbreak, such as the coronavirus outbreak, and therefore the Insurer was not obliged to reimburse the Insured.

The Disputes Committee concurred with the position of the Insurer and considered (in so far as relevant) that the starting point should be what is stated in the Insurance Conditions. The Conditions are – according to the Committee – what parties have agreed on. According to The Disputes Committee the Insurer is free to determine the limits within which it is prepared to provide cover.

In this case The Disputes Committee found that the Policy Conditions were sufficiently clear about what would and would not be covered by the Insurer.

Does that mean Travel Insurance never covers COVID-19 related issues?

No, it does not. Firstly the question whether or not the insurance provides cover depends on the Policy Conditions. However in certain circumstances the Insured will be able to successfully make a claim on his travel insurance. This is the case, for example, if the insured or a co-insured himself becomes seriously ill due to the Corona virus and as a result has to make additional accommodation costs. Serious illness is in fact classified as an insured event in most Policy Conditions. In that case it does not matter what made the Insured sick in the first place.

Bron: Insurance Law Global

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD over een doorlopende reis- en annuleringsverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD over een doorlopende reis- en annuleringsverzekering 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2020 / nr. 898 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening : één uitspraak rond een doorlopende reisverzekering en een uitspraak rond reis- en annuleringsverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2020-626, d.d 29 juli 2020

GEEN INENTING, GEEN DEKKING

Consument heeft (via Gevolmachtigde) een doorlopende reisverzekering afgesloten voor haar en haar echtgenoot. De polis vermeldt onder meer dat onder de meeverzekerde dekkingen ook ‘Annulering: voor vertrek van reis’ en ‘Annulering: tijdens de reis’ vallen. Op de Verzekering zijn de ’Polisvoorwaarden doorlopende reisverzekering 10-2015 III’ (hierna: de ’Polisvoorwaarden‘) van toepassing. In verband met de uitbraak van corona heeft Consument de reis naar Japan geannuleerd die zij voor haar echtgenoot en haar zoon had geboekt. Consument klaagt erover dat Gemachtigde de annuleringskosten van 620 euro voor het verblijf van haar echtgenoot in Japan, (de zoon is niet onder de polis verzekerd) niet wil vergoeden. Zij vordert in deze procedure dat Gevolmachtigde wordt gehouden om alsnog een bedrag van 620 euro aan haar te betalen.

Consument beroept zich op één van de in artikel 2.12.4 Polisvoorwaarden genoemde gevallen waarin dekking bestaat bij annulering. Hierin staat dat de annuleringskosten zijn verzekerd indien een verzekerde onverwacht om medische redenen niet de inenting kan krijgen die verplicht is voor de reisbestemming en dat ook niet kon weten. Consument voert aan dat het coronavirus een virus is waarvoor geen inenting bestaat en dat haar echtgenoot en zoon ernstige schade zouden oplopen indien zij toch naar Japan waren gegaan. Bovendien vloog de KLM niet en het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken en de Japanse ambassade hadden ook een negatief reisadvies gegeven.

Verzekeraar voert verweer. Volgens de Commissie leest Consument de Polisbepaling aldus dat zij niet kon weten dat er een inenting is omdat er om medische redenen nog geen vaccin bestaat. De Commissie volgt Consument niet in haar stelling en vindt dat Verzekeraar duidelijk en begrijpelijk in de Polisbepaling heeft omschreven in welk geval de annuleringskosten verzekerd zijn. Onmiskenbaar volgt uit de bewoordingen van de Polisbepaling dat voor een succesvol beroep op deze bepaling vereist is dat sprake is van een inenting die verplicht is voor de reisbestemming. Indien sprake is van een verplichte inenting voor de reisbestemming moet gekeken worden of voldaan is aan de overige voorwaarden die de Polisbepaling voor dekking stelt, namelijk dat de verzekerde onverwacht om medische redenen niet de verplichte inenting kon krijgen en dit ook niet kon weten.

Aangezien Verzekeraar heeft aangetoond dat voor Japan geen sprake is van een verplichte inenting wordt niet aan deze voorwaarde voldaan en wordt niet toegekomen aan toetsing van de overige in de Polisbepaling voor dekking genoemde voorwaarden. De Commissie wijst de vordering af.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2020-628, d.d 29 juli 2020

VIRUS OF NATUURGEWELD?

Consument heeft een doorlopende reis- en annuleringsverzekering bij Verzekeraar. Op 7 april 2020 heeft Consument een beroep gedaan op zijn Verzekering nadat zijn terugvlucht vanuit Marokko naar Nederland was geannuleerd vanwege het coronavirus. Consument had geen uitzicht op een nieuwe vlucht naar Nederland en voor repatriëring werd een eigen risico van 900 euro geheven. Consument stelt dat hij op grond van artikel 3.2.3 van de voorwaarden ‘Doorlopende Reis- en Annuleringsverzekering versie 2’ recht heeft op dekking bij aardbevingen, vulkanische uitbarstingen en overstroming. Een pandemie valt volgens Consument ook onder dit soort calamiteiten en dus is er dekking voor de extra verblijfkosten. In de ‘Algemene Voorwaarden versie 2’ staat bovendien dat er dekking is voor onverwachte gebeurtenissen. Daarvan is hier sprake volgens Consument. Consument vordert in deze procedure dan ook dekking onder de Verzekering voor de extra verblijfkosten vanwege zijn langere verblijf in Marokko. Consument geeft aan dat de extra verblijfkosten 250 tot 300 euro per week bedragen.

Verzekeraar voert verweer. De Commissie is van oordeel dat Verzekeraar terecht geen dekking heeft verleend. Zij overweegt ten eerste dat in artikel 3.2.3 van de Bijzondere Voorwaarden is aangegeven dat dekking bestaat wanneer de schade is veroorzaakt door een aardbeving, overstroming of vulkanische uitbarsting en dat er in de Algemene Voorwaarden definities gegeven worden van aardbeving, overstroming en vulkanische uitbarsting. Hierin wordt een pandemie of een virusuitbraak, zoals de uitbraak van het coronavirus, niet genoemd. Ten tweede overweegt de Commissie dat Verzekeraar heeft aangegeven, dat in bepaalde gevallen wel verzekeringsdekking bestaat, wanneer sprake is van vertraging van de geplande terugreis. Verzekeraar heeft hierbij gewezen op artikel 3.4.6 van de Bijzondere Voorwaarden. In dit artikel staat dat een verzekerde recht heeft op vergoeding van extra verblijfkosten van maximaal 80 euro per verzekerde per dag wanneer hij vertraging heeft op de geplande dag van de terugreis vanwege natuurgeweld, staking bij het openbaar vervoer of staking door luchthavenpersoneel.

Verzekeraar heeft aangegeven dat in het geval van Consument geen sprake is van een van deze gebeurtenissen. Consument meent evenwel dat ook een virusuitbraak of pandemie een calamiteit is, die onder de dekking van de verzekering valt omdat een virus – volgens Consument – ook valt onder ‘natuurgeweld’. De Commissie volgt deze redenering van Consument niet. De Commissie overweegt dat voor de uitleg van de term ‘natuurgeweld’ in beginsel dient te worden gekeken naar de definitie in de Van Dale.  Volgens de Van Dale (15e editie, 2015) dient onder ‘natuurgeweld’ te worden verstaan: ‘enorme, niet in te tomen natuurkracht’. En natuurkracht wordt als volgt omschreven: ‘kracht die in de natuur werkt, bv een aardbeving’. 

De Commissie meent dat een virusuitbraak niet gelijk is te stellen met natuurgeweld. Consument heeft dus – volgens de Commissie – op grond van dit artikel geen recht op dekking onder de verzekering voor de extra verblijfkosten. 

Auteur

Ekelmans Advocaten N.V. gebruikt noodzakelijke en analytische cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo goed mogelijk functioneert en om het gebruik van onze website te analyseren en te verbeteren. Wij gebruiken geen cookies voor marketingdoeleinden. Lees hier meer over in onze privacyverklaring en cookieverklaring