Keur

Uitlegmaatstaf wie partij is bij een overeenkomst

Uitlegmaatstaf wie partij is bij een overeenkomst 1900 1267 Ekelmans Advocaten
Ekelmans Advocaten kantoor toelichting
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615

Wie is partij bij een overeenkomst? Daarover kan een hoop discussie ontstaan. De bottom line is dat Haviltex geldt. In deze uitspraak legt de Hoge Raad uit dat óók omstandigheden van ná het sluiten van de overeenkomst bepalen wie partij is en wie niet.

Aan de hand van welke maatstaf moet worden beoordeeld wie partij is bij een overeenkomst? Volgens vaste jurisprudentie is het antwoord op die vraag afhankelijk van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (zie o.a. HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2217). Tot de relevante omstandigheden behoort de kenbare hoedanigheid van partijen en de context waarin partijen optraden (zie HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284). In lijn met eerdere jurisprudentie oordeelt de Hoge Raad in deze zaak dat ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, van belang kunnen van belang zijn (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034).

Auteur

Uitspraak Hoge Raad: Booking.com is een reisagent

Uitspraak Hoge Raad: Booking.com is een reisagent 2560 1707 Ekelmans Advocaten
casus booking
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

Booking.com moet zich mogelijk alsnog aansluiten bij het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Reisbranche. Volgens de Hoge Raad bemiddelt Booking.com bij het tot stand komen van reisovereenkomsten. Zij is daarmee een reisagent.

David de Knijff en Marieke van der Keur hebben deze visie namens het pensioenfonds bij de Hoge Raad verdedigd. En met succes.

Booking.com heeft zich nooit aangesloten bij het pensioenfonds voor de reisbranche en premies afgedragen. Het bedrijf ziet zichzelf als een ‘onlinereserveringsplatform’ en niet als een reisagent.
De Hoge Raad oordeelt echter anders en verwijst de zaak voor verdere behandeling naar het gerechtshof in Den Haag. Daar zal verder moeten worden beoordeeld of Booking zich moet aansluiten bij het pensioenfonds.

Zie voor meer informatie het persbericht van de Hoge Raad.

Contact

Zaak in cassatie: nazorg geboden

Zaak in cassatie: nazorg geboden 820 453 Ekelmans Advocaten
Hoge Raad
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

Cassatieadvocaten David de Knijff en Marieke van der Keur schreven voor het Advocatenblad het artikel “Zaak in cassatie: nazorg geboden”. In dit artikel pleiten zij ervoor dat de advocaat die een zaak in feitelijke instanties heeft behandeld, een actieve rol speelt bij het cassatietraject.

Aanleiding voor hun artikel is een uitspraak van het Hof van Discipline, die na een klacht van twee ouders tegen hun advocaat, oordeelt dat bij de gang naar de Hoge Raad de rol van de advocaat zich niet beperkt tot doorgeefluik aan een cassatieadvocaat en dat een proactiever handelen mag worden verwacht. David en Marieke bespreken in het artikel de uitspraak van het Hof van Discipline en leggen vanuit hun ervaring als cassatieadvocaat uit waarom en hoe de cliënt baat kan hebben bij een goede samenwerking tussen beide advocaten.

Voor een succesvolle cassatieprocedure is het volgens hen niet alleen van belang dat de advocaat de voorafgaande procedure toelicht en de cassatieadvocaat wegwijs maakt in het dossier. De cassatieadvocaat heeft voor het verdere verloop van de cassatieprocedure daarnaast veel voordeel als hij mogelijke kritiekpunten in een uitspraak kent.

Bovendien weten David en Marieke uit ervaring dat de advocaat als kritische meelezer van de stukken waardevolle suggesties kan doen, waardoor de zaak bij de Hoge Raad nog beter uit de verf komt.

Hun conclusie: Om de zaak op een hoger plan te brengen, moet de cassatieadvocaat op de schouders van de correspondent kunnen staan.

Auteurs

De verjaringstermijn bij beroepsfouten begint pas als de cliënt de fout doorheeft

De verjaringstermijn bij beroepsfouten begint pas als de cliënt de fout doorheeft 1900 1357 Ekelmans Advocaten
Marieke van der Keur-Ekelmans Advocaten
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

Cassatie-advocaat Marieke van der Keur schreef voor VAST de blog ‘De verjaringstermijn bij beroepsfouten begint pas als de cliënt de fout doorheeft’. In deze blog licht ze de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2020 toe.

Als een advocaat, belastingadviseur of een arts een fout maakt en schade veroorzaakt, moet de cliënt hem tijdig aanspreken of een claim instellen. Anders verjaart de claim. De Hoge Raad maakte in een uitspraak van vrijdag 9 oktober duidelijk, dat van belang is of een cliënt de deskundigheid heeft om te beoordelen of een fout is gemaakt.

Bron: VAST 2020 / B-0057, Marieke van der Keur, e-ISSN 2667-307X, M.A.D.Lex

Klik hier voor de bijdrage.

Auteur

De casus Booking.com – wanneer bemiddelt een onlineplatform?

De casus Booking.com – wanneer bemiddelt een onlineplatform? 2560 1707 Ekelmans Advocaten
casus booking
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

Is Booking.com een reisbureau? Deze vraagt houdt rechters al een tijdje bezig. Aanleiding is de weigering van Booking om pensioenpremie te betalen aan het pensioenfonds voor de reisbranche. Advocaat-Generaal De Bock is van mening dat Booking bemiddelt als online reisbureau. De Hoge Raad doet binnenkort uitspraak over deze zaak.

Onlineplatforms zoals Uber, Deliveroo, Helpling, Booking.com en Airbnb menen dat zij alleen maar een IT-bedrijf zijn, dat een ‘platform’ faciliteert waarop vraag en aanbod elkaar vinden. De regels voor ‘gewone bedrijven’ zouden niet voor hen gelden. Deliveroo beschouwt zichzelf niet als werkgever, met als resultaat dat haar bezorgers niet worden beschermd als werknemers. Airbnb meent dat zij niet bemiddelt bij woningverhuur en dus provisie in rekening kan brengen bij consumenten. Booking meent dat zij geen reisbureau is, omdat zij niet actief bemiddelt bij het afsluiten van reizen. Zij weigert daarom pensioenpremie te betalen aan het pensioenfonds voor de reisbranche.

Rechters hebben moeite één duidelijke lijn te trekken. Sommige rechters nemen aan dat een platform bemiddelt, zodra gebruikers overeenkomsten sluiten door tussenkomst van het platform. Andere rechters zijn veel terughoudender. Zo oordeelde het Hof Amsterdam op 28 mei 2019 dat Booking niet bemiddelt zoals een ‘gewoon reisbureau’. De klant maakt zélf de reservering en Booking speelt daarbij geen ‘actieve of adviserende rol’. Zij schept alleen de mogelijkheid dat klant en hotel een contract sluiten op haar site. Dat het algoritme van Booking hotels selecteert, is geen reisadvies.

Wij hebben namens het pensioenfonds cassatieberoep ingesteld tegen dit arrest.
Op 13 november 2020 is de conclusie van Advocaat-Generaal Ruth de Bock gepubliceerd. Zij is van oordeel dat Booking wél bemiddelt als (online) reisbureau. Zij geeft een voorzet voor een duidelijk criterium om te bepalen of een onlineplatform bemiddelt.

De Casus Booking.com – wat is bemiddelen?

In de reisbranche valt iedere ‘(online) reisagent’ onder het verplichte Bedrijfstakpensioenfonds. Volgens het Verplichtstellingsbesluit is een ‘(online) reisagent’ ieder die bedrijfsmatig bemiddelt bij de totstandkoming van reisovereenkomsten. De Hoge Raad kan dit besluit zélf uitleggen, omdat het ‘recht’ is in de zin van art. 79 RO. De uitleg vindt plaats aan de hand van de CAO-norm.

Het Verplichtstellingsbesluit bevat geen definitie van ‘bemiddelen’. Daarom is voor de uitleg van dat begrip ook de algemene wettelijke betekenis relevant. Art 7:425 BW omschrijft de bemiddelingsovereenkomst als overeenkomst van opdracht, waarbij de opdrachtnemer zich verbindt tegen loon “als tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van één of meer overeenkomsten tussen de opdrachtgever en derden”. Geen van die regelingen eist dus dat de tussenpersoon de overeenkomst zelf sluit, of een ‘actieve of adviserende rol’ vervult. Het hangt van de omstandigheden van het geval af, of een platform bemiddelt.

Het oude prikbord-criterium is niet geschikt voor alle platforms

Of een platform bemiddelt wordt vaak bepaald aan de hand van het Duinzigt-arrest. De Hoge Raad oordeelde daar dat een makelaar in principe bemiddelt, als hij in opdracht of met goedvinden van een verhuurder een huurwoning op zijn website plaatst. De Hoge Raad maakte vervolgens een uitzondering voor een website die enkel functioneert als ‘elektronisch prikbord’. Daarvan is sprake als de website huurders en verhuurder niet van elkaar ‘afschermt’ en zij ook direct met elkaar in contact kunnen komen en een contract kunnen sluiten.

In de literatuur en de rechtspraak wordt dit ‘prikbord’-criterium ook buiten woningverhuur door een makelaar toegepast. Volgens het Hof Amsterdam bemiddelt Booking bijvoorbeeld niet, omdat klanten de accommodaties op de website ook rechtstreeks bij een hotel kunnen boeken.

A-G De Bock wijst er op dat hier appels met peren worden vergeleken. Hotels zijn vrijwel altijd via het internet te vinden. Booking kan ‘haar’ aanbieders dus niet afschermen. Datzelfde geldt voor bijvoorbeeld vluchten van een luchtvaart-maatschappij. Dat de bezoeker van een onlineplatform de mogelijkheid heeft om buiten het platform om de aanbieder van een dienst direct te benaderen, betekent volgens de A-G dus niet dat het platform niet bemiddelt.

Een nieuw prikbord-criterium: twee ‘punaises’

Wat is dan wel voldoende? A-G De Bock prikt twee ‘punaises’ aan de hand waarvan onderscheid gemaakt kan worden tussen een platform dat bemiddelt en een platform dat echt alleen een prikbord is.

– Waar is het platform op gericht?

Alleen als het platform er op is (in)gericht om rechtstreeks contact tussen aanbieder en gebruiker – buiten het platform om – tot stand te brengen, dan wijst dat op een ‘prikbord’. Denk aan een site als Markplaats die de contactgegevens van de aanbieder vermeldt, of aan prijsvergelijkingssites die doorlinken naar de eigen site van de aanbieder.

Maar als het platform de mogelijkheid biedt om via haar website een overeenkomst te sluiten, wijst dat op bemiddeling. Als het onlineplatform daarnaast ook andere ‘tactieken’ inzet om de bezoeker te verleiden vóóral via zijn website te boeken, dan bevestigt dat het beeld dat het platform bemiddelt. Zo garandeert Booking de laagste prijs bij een boeking op háár website.

– Wat is het verdienmodel?

Wordt een vergoeding gevraagd voor het plaatsen van advertenties en toegang tot het platform, dan wijst dat er op dat een onlineplatform alleen maar een ‘prikbord’ aanbiedt. Een platform kan ook een vergoeding bedingen voor iedere overeenkomst die via zijn platform wordt gesloten. Dan ligt het voor de hand dat de activiteiten van het platform zijn gericht op het tot stand brengen van (zo veel mogelijk) overeenkomsten tussen aanbieders en bezoekers van het platform. Er is in principe sprake van bemiddeling.

Het nut van het nieuwe criterium

Wij menen dat dit nieuwe criterium meer recht doet aan de veelkleurige platformwereld. Als een bedrijf zijn website zo heeft ingericht dat daar overeenkomsten kunnen worden gesloten én daar zijn geld mee verdient, moeten dezelfde regels gelden als voor andere (offline) bemiddelaars.

Een onlineplatform dat hetzelfde doet als een ‘gewone’ reisagent, concurreert met reisbureaus. Het platform behoort dan tot die branche en zal zich moeten aansluiten bij een pensioenfonds dat binnen die branche verplicht is.

Dat nieuwe criterium versterkt ook de regels die belangenverstrengeling willen tegengaan doordat een bemiddelaar voor beide partijen optreedt. Zo mag bij tweezijdige bemiddeling geen provisie in rekening worden gebracht aan de consument-koper of -huurder. Een platform moet die regeling niet kunnen ontwijken door te stellen dat zij niet bemiddelt, omdat de gebruikers van haar platform de mogelijkheid hebben buiten het platform om te contracteren.

De Hoge Raad heeft op 9 april 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. Lees hierover ons nieuwsbericht

Auteur

Deskundigheid cliënt beïnvloedt aanvang verjaringstermijn

Deskundigheid cliënt beïnvloedt aanvang verjaringstermijn 2560 1709 Ekelmans Advocaten
Verjaringstermijn
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

Als een advocaat, belastingadviseur of een arts een fout maakt en schade veroorzaakt, moet de cliënt hem tijdig aanspreken of een claim instellen. Anders verjaart de claim. De Hoge Raad maakte in een uitspraak van vrijdag 9 oktober duidelijk, dat van belang is of een cliënt de deskundigheid heeft om te beoordelen of een fout is gemaakt.

De HR stelt de (standaard)regels over verjaring onder art. 3:310 lid 1 BW voorop:

  1. De verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is schadevergoeding te vorderen. Hij dient voldoende zekerheid te hebben dat schade is veroorzaakt door een fout van de betrokken persoon. Wanneer de verjaring begint, hangt af van de relevante omstandigheden van het geval.
  2. De benadeelde hoeft niet bekend te zijn met de juiste juridische beoordeling van de feiten over de schade en de aansprakelijke persoon.

De HR benadrukt nu dat regel 2 niet ziet op “de kennis en het inzicht die nodig zijn om de deugdelijkheid van een geleverde prestatie te beoordelen”. Een cliënt heeft lang niet altijd de deskundigheid om te beoordelen of een jurist of medicus een fout heeft gemaakt. Daarom is van belang:

  • Mocht de benadeelde vertrouwen op de deskundigheid van de professional, zodat hij (nog) geen reden had om te twijfelen aan de deugdelijkheid van diens handelen.
  • Heeft de professional andere, externe verklaringen gegeven voor het nadeel, of geruststellende mededelingen gedaan over zijn verrichte prestatie of het daardoor te verwachten nadeel (‘het valt allemaal wel mee’).

De Hoge Raad haakt daarmee aan met eerdere rechtspraak over de klachtplicht.

Dit kán betekenen dat de verjaringstermijn pas begint, als een benadeelde een juridisch advies of een rechterlijk oordeel heeft gekregen.

Auteur

Instorten Morandibrug bij Genua: de vraag naar oorzaak en schuld

Instorten Morandibrug bij Genua: de vraag naar oorzaak en schuld 2560 1707 Ekelmans Advocaten
Instorten Morandibrug
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

Frank Schaaf en Marieke van der Keur belichten in dit artikel, gepubliceerd in de Beursbengel 2019 / nr. 881, hoe deze situatie er onder Nederlandse recht uit zou zien.

De Morandibrug bij Genua werd gebouwd tussen 1963 en 1967. Al vijftig jaar lang vormde zij de toegangsweg naar de stad. Miljoenen toeristen reden over ‘La Superba’ met de auto over de A10-snelweg de stad in. Op dinsdag 14 augustus 2018 stortte de brug in. De schade is enorm. Toen ongeveer 200 meter aan wegdek instortte, vielen voertuigen ruim 80 meter de diepte in en kwamen deels in de Polcevera-rivier terecht, en deels op huizen en fabrieken onder de brug. Er zijn tientallen doden gevallen en tien gewonden werden in het ziekenhuis opgenomen. Een paar honderd mensen raakten dakloos. Direct na de ramp rees de vraag naar de oorzaak én naar wie verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade. Hoe ziet de situatie er onder Nederlandse recht uit?

Auteur

Een digitale uitspraak én een papieren grosse

Een digitale uitspraak én een papieren grosse 1900 1357 Ekelmans Advocaten
Marieke van der Keur-Ekelmans Advocaten
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

Het nieuwe KEI-Rv maakt het mogelijk dat een digitale uitspraak wordt gewezen. Daarnaast kan ook nog een papieren grosse worden afgegeven. In dit artikel komt aan de orde wanneer een procespartij nog aanspraak maakt op een papieren grosse. En: hoe verhoudt deze papieren grosse zich tot de digitale uitspraak?

Marieke van der Keur, advocaat bij de sectie Cassatie besteedt in het bijzonder aandacht aan de gang van zaken in de civiele cassatie-praktijk. Daar wordt al sinds maart 2017 in civiele vorderingszaken volledig digitaal geprocedeerd.

Lees hier onder het volledige artikel.

Auteur

Conclusie van A-G De Bock in zaak Dräger: bij ontslag op staande voet geen transitievergoeding

Conclusie van A-G De Bock in zaak Dräger: bij ontslag op staande voet geen transitievergoeding 2560 1709 Ekelmans Advocaten
transitievergoeding
Leestijd: 3 minuten
Lesedauer: 3 Minuten
Reading time: 3 minutes

Sinds de WWZ geldt dat een werknemer bij ontslag aanspraak kan maken op de wettelijke transitievergoeding, tenzij hij zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. Algemeen werd aangenomen dat dit uitgangspunt ook van toepassing was op de werknemer die op staande voet was ontslagen. Volgens Advocaat-Generaal De Bock is dat onjuist.

Onder het recht dat gold vóór invoering van de WWZ, had een werknemer na ontslag op staande voet geen recht op een vergoeding (‘recht op niets’).

De casus

Dräger produceert technische apparatuur. Dräger hanteert een Regeling die haar personeel verbiedt onder invloed van drugs of alcohol op het werk te verschijnen. De werknemer in kwestie is een magazijnbeheerder. Hij heeft in 2015 een waarschuwing gekregen omdat hij naar alcohol rook toen hij op het werk verscheen. Een half jaar later valt hij onderweg naar het werk van zijn fiets. Hij wordt door een collega naar het werk gebracht. Uit een bloedtest blijkt dat hij een alcoholpromillage van 3,52 heeft. Er volgt ontslag op staande voet. De werknemer vecht dit zonder succes aan bij de kantonrechter en het hof. Volgens de rechter hoefde geen transitievergoeding te worden toegekend. De werknemer stelt cassatieberoep in. Hij meent dat hem vanwege zijn alcoholprobleem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij wél recht heeft op een transitievergoeding.

Ontslag op staande voet

Zowel voor als na de WWZ worden aan een geldig ontslag op staande voet drie eisen gesteld:

  1. de arbeidsovereenkomst moet onverwijld zijn opgezegd;
  2. om een dringende reden;
  3. met onverwijlde mededeling van de dringende reden.

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor een geldig ontslag op staande voet niet altijd vereist dat de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld. Of sprake is van een dringende reden zal echter wel vaak afhangen van (de mate van) verwijtbaarheid.

Transitievergoeding

Onder de WWZ is bij een opzegging door de werkgever een transitievergoeding verschuldigd, als het dienstverband ten minste twee jaar heeft geduurd. Er geldt een uitzondering voor het geval het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (art. 7:673 lid 7 sub c BW). De rechter kan echter zelfs dan in uitzonderlijke gevallen tóch een transitievergoeding toekennen: als het achterwege blijven daarvan onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 7:673 lid 8 BW). Dit wordt ook wel het ‘luizengaatje’ genoemd.

Transitievergoeding bij ontslag op staande voet?

Kan er bij ontslag op staande voet aanspraak op transitievergoeding bestaan? En zo ja, wanneer?

De wetsgeschiedenis is op dit punt verre van helder. Tot nog toe was de meest gehoorde uitleg dat een werknemer na een ontslag op staande voet wél aanspraak op een transitievergoeding kan maken, tenzij hij zich ernstig verwijtbaar had gedragen.

Advocaat-Generaal De Bock ziet dit anders. Zij leidt uit de wetsgeschiedenis af dat volgens de wetgever elke dringende reden ernstige verwijtbaarheid oplevert, en er – dus – geen transitievergoeding is verschuldigd. Verder wijst zij op het volgende:

  • Nergens in de wetsgeschiedenis staat dat een breuk is beoogd met de vaste rechtspraak dat een werknemer na een ontslag op staande voet geen vergoeding krijgt.
  • Een ontslag op staande voet is bedoeld als laatste redmiddel, dat alleen in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast. Meestal vallen de ernstige verwijtbaarheid en de dringende reden samen. Waarom zou een werkgever dan een transitievergoeding moeten betalen?
  • Als er wél een transitievergoeding kan worden toegekend bij een ontslag op staande voet ontstaat het gevaar dat de drempel voor een ontslag op staande voet wordt verlaagd; de werknemer kan immers worden ‘gecompenseerd’ met de transitievergoeding.
  • De transitievergoeding is bedoeld ter vervanging van de verschillende soorten ontslagvergoedingen zoals die voor de WWZ bestonden. Indien bij ontslag op staande voet een transitievergoeding is verschuldigd, kan deze worden verrekend met de schadevergoeding die de werknemer op zijn beurt verschuldigd kan zijn aan de werkgever. Dit lokt over en weer claims uit; een weinig aanlokkelijk perspectief.

Op grond hiervan stelt de A-G dat als hoofdregel heeft te gelden dat bij een ontslag op staande voet geen aanspraak bestaat op een transitievergoeding, ongeacht de mate van verwijtbaarheid van de gedraging van de werknemer. Bij hoge uitzondering kan, als het niet toekennen van een transitie­vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, via het ‘luizengaatje’ van art. 7:673 lid 8 BW toch een transitievergoeding worden toegekend. Denk aan een werknemer die een heel klein vergrijp begaat waardoor een lang dienstverband eindigt, of aan de werknemer die geen verwijt treft.

Als deze conclusie wordt gevolgd, verkleint dat de kans dat een werkgever na een succesvol ontslag op staande voet een transitievergoeding moet betalen. In de praktijk werd dat al niet vaak gedaan. De uitspraak van de Hoge Raad wordt verwacht op 20 april 2018.

Auteur

Ekelmans Advocaten N.V. gebruikt noodzakelijke en analytische cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo goed mogelijk functioneert en om het gebruik van onze website te analyseren en te verbeteren. Wij gebruiken geen cookies voor marketingdoeleinden. Lees hier meer over in onze privacyverklaring en cookieverklaring