Categorie actueel

Jan Ekelmans adviseert de minister een evenwichtiger invulling van het inzagerecht

Jan Ekelmans adviseert de minister een evenwichtiger invulling van het inzagerecht 2560 1706 Ekelmans Advocaten
advies minister inzagerecht
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes
Expertise:

Wie (mogelijk) een geschil heeft met een ander, kan inzage vragen in gegevens van die ander óf van derden om zijn positie te bepalen. Experts worstelen al jaren met de vraag wanneer je het recht heb op inzage in andermans gegevens. De wet is hierover ook niet duidelijk.

In juni 2020 heeft de Minister voor Rechtsbescherming een wetsvoorstel ingediend om het bewijsrecht te vereenvoudigen en te moderniseren. Hierin komt ook de invulling van het inzagerecht aan de orde.

Nog geen maand later deed de Hoge Raad uitspraak over dit onderwerp in het Semtex-arrest. De Hoge Raad vindt dat een mogelijke vordering voldoende aannemelijk moet zijn om aanspraak op inzage te geven.

Jan Ekelmans adviseert de minister om in het wetsontwerp het standpunt van de Hoge Raad over te nemen. Waarom? Dat licht hij toe in het artikel “Moet een drempel van aannemelijkheid worden genomen om recht te hebben op inzage in gegevens op grond van art. 843a Rv?” in het Tijdschrift voor Vermogensrecht. De uitspraak van de Hoge Raad biedt volgens Jan een evenwichtiger invulling van het inzagerecht dan de normstelling in het door de minister ingediende wetsvoorstel.

Contact

Lunch & Learn beroepsaansprakelijkheid voor VNAB

Lunch & Learn beroepsaansprakelijkheid voor VNAB 2560 1707 Ekelmans Advocaten
Lunch and Learn
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

Op 23 november a.s. verzorgen advocaten Fleur van Kersbergen en Simone Eman een lunch & learn over beroepsaansprakelijkheid bij VNAB, de Nederlandse brancheorganisatie voor de zakelijke verzekeringsmarkt.

Tijdens de lunch praten zij makelaars en verzekeraars bij over actualiteiten op het gebied van beroepsaansprakelijkheid.

Het afgelopen jaar is op het gebied van beroepsaansprakelijkheid een aantal interessante uitspraken gewezen. Zo is een vernieuwend arrest gewezen op het gebied van de verjaring van een claim tegen beroepsbeoefenaars én heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag in hoeverre een advocaat bij zijn dienstverlening aan de cliënt rekening moet houden met de belangen van derden. Fleur en Simone bespreken deze arresten en lichten toe welke invloed deze hebben op de (verzekerings)praktijk. Tot slot zullen zij enkele aansprekende casussen uit de praktijk voorleggen.

Meer informatie vindt u op de website van de VNAB.

Contact

De casus Booking.com – wanneer bemiddelt een onlineplatform?

De casus Booking.com – wanneer bemiddelt een onlineplatform? 2560 1707 Ekelmans Advocaten
casus booking
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

Is Booking.com een reisbureau? Deze vraagt houdt rechters al een tijdje bezig. Aanleiding is de weigering van Booking om pensioenpremie te betalen aan het pensioenfonds voor de reisbranche. Advocaat-Generaal De Bock is van mening dat Booking bemiddelt als online reisbureau. De Hoge Raad doet binnenkort uitspraak over deze zaak.

Onlineplatforms zoals Uber, Deliveroo, Helpling, Booking.com en Airbnb menen dat zij alleen maar een IT-bedrijf zijn, dat een ‘platform’ faciliteert waarop vraag en aanbod elkaar vinden. De regels voor ‘gewone bedrijven’ zouden niet voor hen gelden. Deliveroo beschouwt zichzelf niet als werkgever, met als resultaat dat haar bezorgers niet worden beschermd als werknemers. Airbnb meent dat zij niet bemiddelt bij woningverhuur en dus provisie in rekening kan brengen bij consumenten. Booking meent dat zij geen reisbureau is, omdat zij niet actief bemiddelt bij het afsluiten van reizen. Zij weigert daarom pensioenpremie te betalen aan het pensioenfonds voor de reisbranche.

Rechters hebben moeite één duidelijke lijn te trekken. Sommige rechters nemen aan dat een platform bemiddelt, zodra gebruikers overeenkomsten sluiten door tussenkomst van het platform. Andere rechters zijn veel terughoudender. Zo oordeelde het Hof Amsterdam op 28 mei 2019 dat Booking niet bemiddelt zoals een ‘gewoon reisbureau’. De klant maakt zélf de reservering en Booking speelt daarbij geen ‘actieve of adviserende rol’. Zij schept alleen de mogelijkheid dat klant en hotel een contract sluiten op haar site. Dat het algoritme van Booking hotels selecteert, is geen reisadvies.

Wij hebben namens het pensioenfonds cassatieberoep ingesteld tegen dit arrest.
Op 13 november 2020 is de conclusie van Advocaat-Generaal Ruth de Bock gepubliceerd. Zij is van oordeel dat Booking wél bemiddelt als (online) reisbureau. Zij geeft een voorzet voor een duidelijk criterium om te bepalen of een onlineplatform bemiddelt.

De Casus Booking.com – wat is bemiddelen?

In de reisbranche valt iedere ‘(online) reisagent’ onder het verplichte Bedrijfstakpensioenfonds. Volgens het Verplichtstellingsbesluit is een ‘(online) reisagent’ ieder die bedrijfsmatig bemiddelt bij de totstandkoming van reisovereenkomsten. De Hoge Raad kan dit besluit zélf uitleggen, omdat het ‘recht’ is in de zin van art. 79 RO. De uitleg vindt plaats aan de hand van de CAO-norm.

Het Verplichtstellingsbesluit bevat geen definitie van ‘bemiddelen’. Daarom is voor de uitleg van dat begrip ook de algemene wettelijke betekenis relevant. Art 7:425 BW omschrijft de bemiddelingsovereenkomst als overeenkomst van opdracht, waarbij de opdrachtnemer zich verbindt tegen loon “als tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van één of meer overeenkomsten tussen de opdrachtgever en derden”. Geen van die regelingen eist dus dat de tussenpersoon de overeenkomst zelf sluit, of een ‘actieve of adviserende rol’ vervult. Het hangt van de omstandigheden van het geval af, of een platform bemiddelt.

Het oude prikbord-criterium is niet geschikt voor alle platforms

Of een platform bemiddelt wordt vaak bepaald aan de hand van het Duinzigt-arrest. De Hoge Raad oordeelde daar dat een makelaar in principe bemiddelt, als hij in opdracht of met goedvinden van een verhuurder een huurwoning op zijn website plaatst. De Hoge Raad maakte vervolgens een uitzondering voor een website die enkel functioneert als ‘elektronisch prikbord’. Daarvan is sprake als de website huurders en verhuurder niet van elkaar ‘afschermt’ en zij ook direct met elkaar in contact kunnen komen en een contract kunnen sluiten.

In de literatuur en de rechtspraak wordt dit ‘prikbord’-criterium ook buiten woningverhuur door een makelaar toegepast. Volgens het Hof Amsterdam bemiddelt Booking bijvoorbeeld niet, omdat klanten de accommodaties op de website ook rechtstreeks bij een hotel kunnen boeken.

A-G De Bock wijst er op dat hier appels met peren worden vergeleken. Hotels zijn vrijwel altijd via het internet te vinden. Booking kan ‘haar’ aanbieders dus niet afschermen. Datzelfde geldt voor bijvoorbeeld vluchten van een luchtvaart-maatschappij. Dat de bezoeker van een onlineplatform de mogelijkheid heeft om buiten het platform om de aanbieder van een dienst direct te benaderen, betekent volgens de A-G dus niet dat het platform niet bemiddelt.

Een nieuw prikbord-criterium: twee ‘punaises’

Wat is dan wel voldoende? A-G De Bock prikt twee ‘punaises’ aan de hand waarvan onderscheid gemaakt kan worden tussen een platform dat bemiddelt en een platform dat echt alleen een prikbord is.

– Waar is het platform op gericht?

Alleen als het platform er op is (in)gericht om rechtstreeks contact tussen aanbieder en gebruiker – buiten het platform om – tot stand te brengen, dan wijst dat op een ‘prikbord’. Denk aan een site als Markplaats die de contactgegevens van de aanbieder vermeldt, of aan prijsvergelijkingssites die doorlinken naar de eigen site van de aanbieder.

Maar als het platform de mogelijkheid biedt om via haar website een overeenkomst te sluiten, wijst dat op bemiddeling. Als het onlineplatform daarnaast ook andere ‘tactieken’ inzet om de bezoeker te verleiden vóóral via zijn website te boeken, dan bevestigt dat het beeld dat het platform bemiddelt. Zo garandeert Booking de laagste prijs bij een boeking op háár website.

– Wat is het verdienmodel?

Wordt een vergoeding gevraagd voor het plaatsen van advertenties en toegang tot het platform, dan wijst dat er op dat een onlineplatform alleen maar een ‘prikbord’ aanbiedt. Een platform kan ook een vergoeding bedingen voor iedere overeenkomst die via zijn platform wordt gesloten. Dan ligt het voor de hand dat de activiteiten van het platform zijn gericht op het tot stand brengen van (zo veel mogelijk) overeenkomsten tussen aanbieders en bezoekers van het platform. Er is in principe sprake van bemiddeling.

Het nut van het nieuwe criterium

Wij menen dat dit nieuwe criterium meer recht doet aan de veelkleurige platformwereld. Als een bedrijf zijn website zo heeft ingericht dat daar overeenkomsten kunnen worden gesloten én daar zijn geld mee verdient, moeten dezelfde regels gelden als voor andere (offline) bemiddelaars.

Een onlineplatform dat hetzelfde doet als een ‘gewone’ reisagent, concurreert met reisbureaus. Het platform behoort dan tot die branche en zal zich moeten aansluiten bij een pensioenfonds dat binnen die branche verplicht is.

Dat nieuwe criterium versterkt ook de regels die belangenverstrengeling willen tegengaan doordat een bemiddelaar voor beide partijen optreedt. Zo mag bij tweezijdige bemiddeling geen provisie in rekening worden gebracht aan de consument-koper of -huurder. Een platform moet die regeling niet kunnen ontwijken door te stellen dat zij niet bemiddelt, omdat de gebruikers van haar platform de mogelijkheid hebben buiten het platform om te contracteren.

De Hoge Raad heeft op 9 april 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. Lees hierover ons nieuwsbericht

Auteur

Deskundigheid cliënt beïnvloedt aanvang verjaringstermijn

Deskundigheid cliënt beïnvloedt aanvang verjaringstermijn 2560 1709 Ekelmans Advocaten
Verjaringstermijn
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

Als een advocaat, belastingadviseur of een arts een fout maakt en schade veroorzaakt, moet de cliënt hem tijdig aanspreken of een claim instellen. Anders verjaart de claim. De Hoge Raad maakte in een uitspraak van vrijdag 9 oktober duidelijk, dat van belang is of een cliënt de deskundigheid heeft om te beoordelen of een fout is gemaakt.

De HR stelt de (standaard)regels over verjaring onder art. 3:310 lid 1 BW voorop:

  1. De verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is schadevergoeding te vorderen. Hij dient voldoende zekerheid te hebben dat schade is veroorzaakt door een fout van de betrokken persoon. Wanneer de verjaring begint, hangt af van de relevante omstandigheden van het geval.
  2. De benadeelde hoeft niet bekend te zijn met de juiste juridische beoordeling van de feiten over de schade en de aansprakelijke persoon.

De HR benadrukt nu dat regel 2 niet ziet op “de kennis en het inzicht die nodig zijn om de deugdelijkheid van een geleverde prestatie te beoordelen”. Een cliënt heeft lang niet altijd de deskundigheid om te beoordelen of een jurist of medicus een fout heeft gemaakt. Daarom is van belang:

  • Mocht de benadeelde vertrouwen op de deskundigheid van de professional, zodat hij (nog) geen reden had om te twijfelen aan de deugdelijkheid van diens handelen.
  • Heeft de professional andere, externe verklaringen gegeven voor het nadeel, of geruststellende mededelingen gedaan over zijn verrichte prestatie of het daardoor te verwachten nadeel (‘het valt allemaal wel mee’).

De Hoge Raad haakt daarmee aan met eerdere rechtspraak over de klachtplicht.

Dit kán betekenen dat de verjaringstermijn pas begint, als een benadeelde een juridisch advies of een rechterlijk oordeel heeft gekregen.

Auteur

Travel Insurance in times of COVID-19 – view from The Netherlands

Travel Insurance in times of COVID-19 – view from The Netherlands 2560 1880 Ekelmans Advocaten
Travel Insurance
Leestijd: 3 minuten
Lesedauer: 3 Minuten
Reading time: 3 minutes

Due to Covid- 19 travel insurance companies have had to face many claims under the travel insurance policies in the past months. Many travel insurance policies exclude the outbreak of a pandemic from coverage. In a couple of cases the insured party did not give up after the Travel Insurer refused to provide cover and appealed to the Financial Services Complaints Tribunal of The Netherlands.

Travel insurance

As the name suggests, travel insurance provides cover for travelers during a trip. On the basis of travel insurance, travelers can receive assistance if they have to cut their stay short or if they are forced to stay longer as a result of an illness or an accident. Travel insurance usually covers the additional costs in certain cases.

The Policy Conditions of the travel insurance determine which events are covered and which events are excluded from insurance. Travelers can extend coverage by purchasing specific modules.

Financial Services Complaints Tribunal of The Netherlands interpret the policies in favor of the Insurers

The Financial Services Complaints Tribunal of The Netherlands is a dispute settlement authority accessible to consumers where they can complain about, for example, their insurance.

As mentioned before a couple of consumers appealed to the authority after the Insurer refused to provide cover.

An example of such a case is decision no. 2020-628 of 29 July 2020, of the Disputes Committee of the Financial Services Complaints Tribunal of The Netherlands. In this case the Insured was visiting his daughter in Morocco when both Morocco and The Netherlands went into complete lockdown. The flight was canceled and the only way home was repatriation by the Dutch Government. He had to stay in Morocco for weeks.

The Insured called on his travel insurance for the extra costs he would have to make because he couldn’t fly home. The Insurer however refused cover, and took the position that cover only exists when damage is caused by an earthquake, flood or volcanic eruption and that definitions of earthquake, flood and volcanic eruption are given in the General Terms and Conditions. These Conditions did not mention a pandemic or a virus outbreak, such as the coronavirus outbreak, and therefore the Insurer was not obliged to reimburse the Insured.

The Disputes Committee concurred with the position of the Insurer and considered (in so far as relevant) that the starting point should be what is stated in the Insurance Conditions. The Conditions are – according to the Committee – what parties have agreed on. According to The Disputes Committee the Insurer is free to determine the limits within which it is prepared to provide cover.

In this case The Disputes Committee found that the Policy Conditions were sufficiently clear about what would and would not be covered by the Insurer.

Does that mean Travel Insurance never covers COVID-19 related issues?

No, it does not. Firstly the question whether or not the insurance provides cover depends on the Policy Conditions. However in certain circumstances the Insured will be able to successfully make a claim on his travel insurance. This is the case, for example, if the insured or a co-insured himself becomes seriously ill due to the Corona virus and as a result has to make additional accommodation costs. Serious illness is in fact classified as an insured event in most Policy Conditions. In that case it does not matter what made the Insured sick in the first place.

Bron: Insurance Law Global

Auteur

Kan je na Schrems II persoonsgegevens veilig aan derde landen doorgeven?

Kan je na Schrems II persoonsgegevens veilig aan derde landen doorgeven? 1120 600 Ekelmans Advocaten
Schrems II
Leestijd: 6 minuten
Lesedauer: 6 Minuten
Reading time: 6 minutes
Expertise:

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) heeft op 16 juli 2020 in de zogeheten Schrems II zaak het EU-US Privacy Shield ongeldig verklaard. Dit betekent dat het EU-US Privacy Shield met directe ingang niet meer als basis kan dienen voor de doorgifte van persoonsgegevens aan de VS. Bij het doorgeven van persoonsgegevens aan landen buiten de Europese Economische Ruimte moeten de regels van de AVG worden gevolgd. Dit artikel geeft u antwoord op de vraag hoe u persoonsgegevens aan de VS en andere landen buiten de Europese Economische Ruimte (EER) op een veilige en rechtmatige manier kan doorgeven.

Exit EU-US Privacy Shield

Volgens artikel 45 AVG kunnen persoonsgegevens worden doorgegeven aan landen buiten de EER (een derde land) wanneer de Europese Commissie heeft besloten dat dat derde land een passend niveau van gegevensbescherming biedt. Het EU-US Privacy Shield is gebaseerd op zo’n adequaatheidsbesluit van de Europese Commissie. Het Hof heeft nu in Schrems II het EU-US Privacy Shield ongeldig verklaard, omdat een passend beschermingsniveau in de VS ontbreekt. Er is surveillance regelgeving in de VS op basis waarvan Amerikaanse inlichtingen- en veiligheidsdiensten toegang hebben tot persoonsgegevens. En deze toegang is niet beperkt tot strikt noodzakelijke gegevens. Daarnaast heeft de burger in de VS op het gebied van gegevensbescherming geen afdwingbare rechten en heeft zij geen mogelijkheid om naar de rechter te stappen.

Gevolgen wegvallen EU-US Privacy Shield

De clash tussen de Europese privacy regelgeving en de Amerikaanse surveillance wetten heeft serieuze consequenties voor de vele bedrijven en organisatie die dagelijks op basis van het EU-US Privacy Shield persoonsgegevens doorgeven aan de VS. Zij handelen nu in strijd met de AVG. Schrems II biedt geen overgangsperiode: de doorgifte van persoonsgegevens aan de V.S. op basis van het EU-US Privacy Shield is per de datum van de uitspraak ongeldig verklaard. Schrems II betreft niet alleen toekomstige datastromen, maar ook persoonsgegevens die in het verleden zijn doorgegeven en nog steeds toegankelijk zijn voor de Amerikaanse overheidsinstanties. Nu valt niet te verwachten dat de Autoriteit Persoonsgegevens per direct handhavingstrajecten zal inzetten, maar de vraag wat een acceptabel alternatief mechanisme is voor doorgifte van persoonsgegevens dient bovenaan het actielijstje van uw bedrijf te staan. Hoe nu verder?

Is er een alternatief mechanisme voor doorgifte van persoonsgegevens?

Het doorgeven van persoonsgegevens aan ontvangers in derde landen mag niet ten koste gaan van het beschermingsniveau waarvan natuurlijke personen binnen de EU door de AVG verzekerd zijn. Het ontvangende land moet een beschermingsniveau voor persoonsgegevens bieden dat vergelijkbaar is met het niveau dat binnen de EU wordt gewaarborgd. Kortom, doorgifte mag alleen plaatsvinden in volledige overeenstemming met de AVG.

De AVG faciliteert de doorgifte van persoonsgegevens op basis van een adequaatheidsbesluit (zoals het EU-US Privacy Shield). De Europese Commissie heeft voor 12 landen zo’n adequaatheidsbesluit afgegeven. Bij gebreke van een adequaatheidsbesluit kan doorgifte volgens artikel 46 AVG plaatsvinden op basis van (andere) passende waarborgen. De standaardbepalingen (standard contractual clauses of SCCs) zoals vastgesteld door de Europese Commissie bieden volgens de AVG passende waarborgen.

Als er geen adequaatheidsbesluit is genomen voor een bepaald land, moet het data exporterende bedrijf of instantie ervoor zorgen dat de doorgifte met passende waarborgen wordt geborgd en dient het ontvangende land de betrokkenen afdwingbare rechten en doeltreffende rechtsmiddelen te bieden..

Mogen SCCs na Schrems II nog worden gebruikt?

Artikel 46 AVG, dat de basis vormt voor het gebruik van SCCs, stelt expliciet twee eisen aan de doorgifte naar landen waarvoor geen adequaatheidsbesluit geldt. Ten eerste moet het exporterende bedrijf passende waarborgen bieden (door bijvoorbeeld SCCs) en ten tweede moeten betrokkenen in het derde land over afdwingbare rechten en doeltreffende rechtsmiddelen beschikken.

De SCCs hebben in Schrems II de toets der kritiek doorstaan. Persoonsgegevens kunnen in beginsel nog steeds op basis van SCCs aan derde landen worden doorgegeven. Echter, het Hof benadrukt het belang van de eisen die de AVG in artikel 46 aan het gebruik van SCCs stelt. Voorafgaand aan iedere doorgifte van persoonsgegevens dient het verzendende bedrijf te controleren of het ontvangende land de betrokkenen afdwingbare rechten en doeltreffende rechtsmiddelen biedt.

In het algemeen worden bedrijven opgezadeld met de schier onmogelijke opgave om –per land en per doorgifte– te beoordelen of ontvangende landen hun rechtsregels ten aanzien van de bescherming van betrokkenen en hun persoonsgegevens op orde hebben. Daarnaast is het niet duidelijk welke criteria bij de toetsing moeten worden gebruikt. Het Hof besteedt daaraan geen aandacht en artikel 46 AVG biedt ook geen nadere uitleg. We weten nu dat SSCs niet (meer) als mechanisme voor doorgifte van persoonsgegevens aan de VS kunnen worden gebruikt, omdat de Amerikaanse surveillance wetgeving daaraan in de weg staat. Bedrijven tasten echter in het duister hoe de toezichts- en veiligheidswetgeving in andere derde landen moet worden gewaardeerd.

De realiteit is, dat slechts weinig bedrijven over voldoende kennis en middelen beschikken om de gegevensbeschermingswetgeving en surveillance praktijken van derde landen op een goede manier te beoordelen. De realiteit is ook, dat de Europese instanties lijken te worstelen met dergelijke beoordelingen. Tot nu toe heeft de Europese Commissie voor slechts 12 landen een adequaatheidsbesluit afgegeven en het adequaatheidsbesluit voor de VS is nu tot twee keer toe ongeldig verklaard.

Hoe kunnen de SCCs concreet worden gebruikt?

De European Data Protection Board (EDPB) heeft aangekondigd met aanbevelingen te komen hoe moet worden omgegaan met de gevolgen van Schrems II. Zolang deze aanbevelingen er nog niet zijn, kunnen de volgende tips u wellicht helpen de doorgifte van persoonsgegevens op basis van SCCs aan derde landen gestalte te geven.

  • Waarborg dat de data importeur alle bepalingen van de SCCs kan naleven.
  • Voer een due diligence uit naar het soort gegevens dat wordt doorgegeven, de categorieën betrokkenen, de verwerkingsdoeleinden, de bewaartermijn, het type ontvanger en de sector waartoe de ontvanger behoort.
  • Onderzoek in hoeverre het rechtssysteem van het derde land overheidsinstellingen toestaat de openbaarmaking van gegevens te eisen en of de betrokkenen (met inbegrip van buitenlandse betrokkenen) op de hoogte zijn van de openbaarmaking en in staat zijn rechtsmiddelen aan te wenden voor de rechter. Bepaal op welke categorie data de wetten van het derde land ingrijpen.
  • Onderzoek in hoeverre de importeur aan deze wetten gebonden is en hoe waarschijnlijk het is dat de importeur de persoonsgegevens van de exporteur aan de autoriteiten in dat derde land bekendmaakt of bekend moet maken.
  • Controleer of de gegevensimporteur een procedure heeft om de gegevensexporteur te informeren, indien een overheidsvraag zich uitstrekt tot de gegevens van de gegevensexporteur en de mogelijkheid biedt om zich tegen de productie te verzetten.
  • Documenteren voor het geval de positie ervan ooit in twijfel wordt getrokken.
  • Ga na of de risico’s die de nationale surveillance wetgeving meebrengt, kunnen worden gecompenseerd door aanvullende waarborgen met de data importeur af te spreken. Daarbij kunt u denken aan afspraken over het toepassen van een goede encryptie, het opschorten van de doorgifte van gegevens en het verwijderen van gegevens door de data importeur.
  • Zorg ervoor dat u uw keuzes en afspraken documenteert. De AVG eist van u dat u kunt aantonen dat u de AVG naleeft.

Kunnen Binding Corporate Rules worden gebruikt?

Binding Corporate Rules (BSRs) zijn, naast SCCs een mechanisme voor de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen. BCRs betreffen regels die specifiek zijn opgesteld voor doorgifte van persoonsgegevens binnen een internationaal concern. Eenmaal opgesteld en goedgekeurd, kunnen BCRs alleen worden gebruikt voor transport van persoonsgegevens binnen het concern. Voor doorgifte buiten het concern moet een ander mechanisme worden gebruikt.

BCRs waren geen onderwerp van debat in Schrems II. Echter, als de rechtmatigheid van doorgifte van persoonsgegevens op grond van SCCs ter discussie staat, omdat de regelgeving in het ontvangende derde land niet aan de Europese waarborgen voldoet, dan kan men zich afvragen of doorgifte aan datzelfde land op basis van BCRs wel geoorloofd is.

BCRs worden opgesteld door het betreffende concern en moeten worden goedgekeurd door de bevoegde toezichthoudende autoriteit, in Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens. SCCs zijn een product van de Europese Commissie. In de praktijk is het belangrijkste verschil dat de last van de beoordeling van de toereikendheid van de beschermingsmaatregelen bij de Autoriteit Persoonsgegevens ligt als een onderneming gebruik maakt van BCR’s, terwijl de gebruiker van SCCs (zie Schrems II) zijn eigen toereikendheidsbeoordeling moet maken en verantwoordelijk is als hij zich vergist. Daarom is het de vraag hoe toezichthoudende autoriteiten binnen de EU omgaan met lopende aanvragen voor de goedkeuring van BCRs. Goedkeuring van BCRs impliceert dat de betreffende toezichthoudende autoriteit van mening is dat in het ontvangende derde land passende waarborgen aanwezig zijn. Dat kan, gezien Schrems II gevoelig liggen.

Kunnen de uitzonderingen van artikel 49 AVG worden gebruikt?

Volgens het Hof in Schrems II creëert de ongeldigverklaring van het EU-US Privacy Shield geen vacuüm, omdat bedrijven een beroep kunnen doen op een van de afwijkingen voor specifieke situaties (artikel 49 AVG). De mogelijkheden om doorgifte te rechtvaardigen via de uitzonderingen van artikel 49 AVG zijn echter beperkt. De EDPB heeft uitgesproken (Richtsnoeren 2/2018) dat deze uitzonderingen limitatief moeten worden geïnterpreteerd en dat de uitzondering niet tot regel bestempeld mag worden. Daarnaast brengt het gebruik van artikel 49 AVG een grote administratieve last mee voor het bedrijf. De data exporteur dient te verantwoorden waarom ieder van de mechanismen voor de betreffende doorgifte niet kunnen worden gebruikt en waarom de betreffende uitzondering in het specifieke geval geschikt is als basis voor doorgifte. De optie van artikel 49 AVG oogt daarmee niet zo aantrekkelijk.

Tot slot

Schrems II toont aan dat de toepassing en naleving van de strikte Europese privacy regels voor doorgifte van persoonsgegevens in het internationale verkeer op problemen stuit. De EDPB heeft een taskforce ingericht die hopelijk op korte termijn met aanbevelingen gaat komen hoe om te gaan met de gevolgen van de Schrems II beslissing.

Auteur

Corona en de privacy van studenten bij digitale tentamens

Corona en de privacy van studenten bij digitale tentamens 1227 600 Ekelmans Advocaten
Privacy digitale tentamens
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

Als gevolg van de coronapandemie kiezen veel onderwijsinstellingen voor het online afnemen van tentamens. Hierbij wordt, onder meer ter voorkoming van fraude, veelal gebruik gemaakt van ‘online proctoring’.

Online proctoring is een tool om digitaal tentamens af te nemen, waarbij met behulp van controlesoftware op afstand kan worden gesurveilleerd. Er zijn meerdere vormen van online proctoring, waaronder: live proctoring, geautomatiseerde proctoring waarbij de software een deel van de detectie overneemt en proctoring waarbij het afgenomen examen op een later tijdstip wordt bekeken c.q. bestudeerd. Deze digitale controle op afstand brengt de nodige privacyrisico’s met zich mee. Er worden namelijk opnames gemaakt in het huis van de student, door middel van een webcam. Daarbij wordt het gedrag van studenten niet alleen geobserveerd tijdens het maken van de toets, maar worden beeldopnames tevens opgeslagen voor eventuele nadere bestudering na afloop. Dit technologische hulpmiddel draait dus grotendeels om het verzamelen en analyseren van (persoons)gegevens. Dientengevolge rijst de vraag hoe online proctoring zich verhoudt tot het recht op privacy en de AVG.

Recht op privacy: Online proctoring en het EVRM

Het recht op privacy is onder meer gewaarborgd in artikel 8 EVRM. Online proctoring staat op gespannen voet met het wetsartikel: het maken van opnames in de privéomgeving van een student is immers een evidente schending op het recht van privacy. Dit grondrecht is echter niet absoluut en de huidige omstandigheden kunnen een inbreuk op art. 8 EVRM rechtvaardigen. Onderwijsinstellingen moeten immers – ook in tijden van corona – de kwaliteit van het onderwijs waarborgen en dienen objectief te kunnen vaststellen of een student al dan niet voldoet aan de voorwaarden die de onderwijsinstelling stelt ten aanzien kennis, inzicht en vaardigheden.

Ingevolge artikel 8 EVRM dient hoe dan ook een fair balance te bestaan tussen de schending van privacy en het gerechtvaardigd belang. Die fair balance wordt getoetst aan de proportionaliteit- en de subsidiariteitstoets, waarbij de proportionaliteit in dit geval afhangt van de legitimiteit van het doel waarvoor een technologie wordt ingezet. Zodoende moet sprake zijn van een juiste balans van enerzijds de voordelen van online proctoring en anderzijds de inmenging in het privéleven van een student. Voorop staat dat niet verder mag worden ingegrepen in de privésfeer van studenten dan nodig is om het doel (authenticatie en voorkoming van fraude) te bereiken.

De UvA maakt sinds maart 2020 gebruik van online proctoring inclusief een ‘roomscan, eye tracking, sound recording en data-analyse’. Vrij ingrijpend (en stressverhogend), zou je zeggen. Met het oog op de subsidiariteit rijst dan ook de vraag of wellicht minder vergaande alternatieven voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken. Zo wordt in de literatuur gewezen op de mogelijkheid om uitsluitend momentopnamen te maken en/of slechts “geblurde” beelden op te nemen.

Recht op privacy: Online proctoring en de AVG

Ook de AVG roept vragen op omtrent de rechtmatigheid van online proctoring. Een onderwijsinstelling is op grond van de AVG verantwoordelijk voor de verwerking van gegevens door het online proctoring systeem. Daarbij moet worden gedacht aan het versleutelen van data, de verwerking van persoonsgegevens binnen de EU en het werken met beveiligingsmechanismes zoals autorisatie en encryptie om te voorkomen dat medewerkers of derden ongeautoriseerd toegang krijgen tot de data.

Studenten van de UvA spanden eerder dit jaar een kort geding aan tegen de UvA vanwege het gebruik van online proctoring. Rechtbank Amsterdam concludeerde echter dat de gegevensverwerking door de UvA voldeed aan de door de AVG gestelde zorgvuldigheidseisen en derhalve is toegestaan (ECLI:NL:RBAMS:2020:2917). De publieke taak van onderwijsinstellingen is volgens de rechtbank te herleiden naar haar wettelijke taak om onderwijs te verzorgen, examens af te nemen en diploma’s te verstrekken, waarbij de kwaliteit van dat onderwijs en van de te verstrekken diploma’s is gewaarborgd. Bij online proctoring is derhalve sprake van een noodzakelijke gegevensverwerking in de zin van artikel 6 lid 1 sub e AVG. De gegevensverwerking moet wel voldoen aan de overige vereisten van de AVG, zoals de basisbeginselen genoemd in art. 5 AVG. “Zo dient de verwerking te voldoen aan de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en juistheid en aan het doelbindingsprincipe. Ook dient de verwerking op grond van artikel 5 lid 1 sub c AVG toereikend, ter zake dienend en beperkt te zijn tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt. Ook dient de opslag van gegevens beperkt te blijven en dient de beveiliging gewaarborgd te worden.”

Overigens is nog interessant dat de Rechtbank eveneens oordeelde dat, hoewel ook beelden van het gezicht worden gemaakt, van verwerking van bijzondere persoonsgegevens uit hoofde van art. 9 AVG geen sprake is. Relevant voor de uitkomst in deze zaak is dat echter niet, omdat het gebruik van die gegevens ter identificatie op grond van art. 25 UAVG is toegestaan.

Transparantie en experimenteren met minder ingrijpende proctoring

Zolang het coronavirus onder ons is, behoort het grootschalig afnemen van tentamens op locatie niet tot de mogelijkheden. Online proctoring kan daarbij een oplossing bieden. Het recht op privacy van de student wordt met dit middel echter evident geschonden, waardoor het middel uitsluitend dient te worden ingezet voor toetsen waarbij geen andere toetsvorm mogelijk is. Daarnaast dienen de gegevens alleen verwerkt te worden ter authenticatie en om frauduleus gedrag vast te stellen. Tot slot is het van groot belang om studenten van een goede voorlichting te voorzien. Transparantie over wat er gebeurt met de verzamelde data, toelichting op de noodzaak van online proctoring en nadruk op het belang van kwalitatief onderwijs zou kunnen leiden tot een groter draagvlak onder studenten. Daarnaast kunnen (en moeten!) onderwijsinstellingen experimenteren met minder ingrijpende proctoring, teneinde een fair balance te waarborgen. Daarbij kan gedacht worden aan het uitsluitend maken van momentopnamen en/of het “blurren” van de privéomgeving van de student. Het zou, hoe dan ook, nooit zover mogen komen dat studenten in deze coronatijd moeten kiezen tussen privacy en studievoortgang.

Wilt u meer weten over dit onderwerp? Neem dan contact op met onze Privacy Desk.

Nieuwsbrief Civiele Procespraktijk september 2020

Nieuwsbrief Civiele Procespraktijk september 2020 1000 465 Ekelmans Advocaten
Nieuwsbrief Civiele Procespraktijk
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes

Voor advocaten die op de hoogte willen worden gehouden van procesrechtelijke kwesties is er de Nieuwsbrief Civiele Procespraktijk geschreven door onze sectie Cassatie. De nieuwsbrief Civiele Procespraktijk verschijnt vier keer per jaar.

In deze nieuwsbrief vindt u de volgende onderwerpen:

Is de rechtspersoon bekend met de schade en de aansprakelijke persoon?
(HR 11 september 2020, ECLI:NL:2020:1413)

  • De Arubaanse vennootschap Treston en drie bestuurders van HDI zetten in 2007 en 2008 een constructie op om zichzelf ten koste van HDI te bevoordelen. De bestuurders houden deze tegenstrijdige belangen voor HDI verborgen. De belangenverstrengeling komt pas aan het licht in 2013 na ontslag van één bij de zwendel betrokken bestuurders. HDI vordert schadevergoeding van Treston op grond van onrechtmatige daad. Treston beroept zich op verjaring.
  • Volgens art. 3:310 BW is de verjaringstermijn gaan lopen toen HDI bekend raakte met de schade en de aansprakelijke personen.
  • Het hof wijst het beroep op verjaring af. Volgens het hof kreeg HDI pas kennis van haar mogelijke aanspraak op Treston in 2013. Dat de drie bij de zwendel betrokken bestuurders wisten van de belangenverstrengeling, betekent niet dat HDI als rechtspersoon deze kennis had. Zij hebben de rest van het bestuur hier immers bewust buiten gehouden.
  • Treston gaat in cassatie.
  • De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. In beginsel brengt de aard van de bestuursfunctie mee dat kennis van een bestuurder geldt als kennis van de rechtspersoon. Dit kan echter onder bijzondere omstandigheden anders zijn. Die zijn hier aan de orde. Uit de door het hof vastgestelde omstandigheden vloeit voort, dat Treston de niet bij de zwendel betrokken bestuurders bewust onkundig heeft gehouden van de persoonlijke financiële belangen van de drie betrokken bestuurders bij de constructie.
  • Art. 3:321 lid 1 onder d jo. art. 3:320 BW roept een grond voor verlenging van de verjaring in het leven tussen rechtspersonen en hun bestuurders. Als de verjaringstermijn afloopt, terwijl de bestuurder nog in functie is, loopt deze door totdat zes maanden zijn verstreken na zijn defungeren. De ratio hierachter is dat vanwege de collegiale verhoudingen binnen een bestuur het treffen van rechtsmaatregelen moeilijk kan zijn. Het enkele bestaan van deze verlengingsgrond betekent dus niet dat de verjaringstermijn zonder meer gaat lopen, zodra een bestuurder wetenschap van zwendel heeft.

Schadestaatprocedure en gezag van gewijsde
(HR 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1412)

  • Op grond van art. 236 lid 1 Rv hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. Zo wordt voorkomen dat een eenmaal beslecht geschilpunt in een volgende procedure opnieuw onderwerp van het partijdebat vormt.
  • Opeenvolgende schadestaatprocedures tussen dezelfde partijen hebben volgens de Hoge Raad onderling te gelden als een ‘ander geding’. Daarom komt aan een beslissing over een schadepost in een schadestaat-vonnis gezag van gewijsde toe in een volgende schadestaatprocedure.

Stuiting van verjaring van een vordering op een vof en haar vennoten
(HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1315 )

  • A vordert schadevergoeding van een vennootschap onder firma (vof) en zendt een stuitingsbrief aan de vof. De rechter wijst deze vordering af. Daarná stelt A één van de voormalige vennoten aansprakelijk voor de geleden schade.
  • Het hof wijst deze vordering van A af wegens verjaring. Volgens het hof moeten de vorderingen op de vof en op de vennoot afzonderlijk worden gestuit. De stuitingsbrief aan de vof heeft daarom geen stuitende werking jegens de vennoten in privé.
  • De HR vernietigt. Een schuldeiser van een vof kan zijn vordering zowel geldend maken tegen de gezamenlijke vennoten (de vof), als tegen iedere vennoot afzonderlijk. Er is sprake van twee samenlopende vorderingsrechten die afzonderlijk verjaren. Voor elk van deze rechtsvorderingen dient te worden nagegaan of de verjaring tijdig is gestuit.
  • Verklaringen jegens een vof, waaronder een stuitingsverklaring die de vennootschap bereikt, worden geacht ieder van de vennoten te hebben bereikt. Een stuitingsverklaring ‘jegens de vof’ moet in beginsel aldus worden uitgelegd dat deze ook als stuitingsverklaring is bedoeld met betrekking tot de vorderingen op de individuele vennoten. Voor een andere uitleg van die verklaring is slechts plaats op grond van bijzondere omstandigheden. Daarbij valt te denken aan het geval dat de stuitingsverklaring uitdrukkelijk is beperkt tot de vordering op de gezamenlijke vennoten of tot vorderingen op bepaalde vennoten.

Transitievergoeding en onregelmatige opzegging
(HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1286)

  • Een werkgever zegt op te korte termijn op net vóórdat de werknemer 10 jaar in dienst is, zodat de werknemer de hogere transitievergoeding voor 50-plussers misloopt. De werknemer vordert gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging én de hogere transitievergoeding (de 50 plusregeling van art. 7:673a (oud) BW)
  • Met een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid oordeelt het hof dat de werknemer naast de gefixeerde schadevergoeding óók de hoge transitievergoeding toekomt.
  • De werkgever gaat in cassatie.
  • De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. Uit de wettekst volgt dat de transitievergoeding moet worden berekend aan de hand van de daadwerkelijke duur van de arbeidsovereenkomst. Daarvan uitgaand is de feitelijke beëindigingsdatum van de arbeidsovereenkomst de peildatum voor de berekening van de transitievergoeding. Het – al dan niet bewust – onregelmatig opzeggen kan de werkgever onder omstandigheden dus een financieel voordeel opleveren. Uit de wetsgeschiedenis van de Wwz blijkt niet dat de wetgever dit onder ogen heeft gezien.
  • Een redelijke wetsuitleg brengt dan mee dat bij onregelmatige opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werkgever, het recht op en de hoogte van de wettelijke transitievergoeding moeten worden bepaald aan de hand van het tijdstip waarop die arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd als op een regelmatige wijze de arbeidsovereenkomst was opgezegd. Het is daarbij niet van belang of de werkgever heeft beoogd met de onregelmatige opzegging de rechten van de werknemer op de wettelijke transitievergoeding aan te tasten.

Heeft u vragen over deze onderwerpen, neem dan contact met ons op. U kunt ons ook bellen voor een kort en informeel consult als u in een dossier ergens tegen aanloopt dat u met ons wilt bespreken.

Contact

Rechtsvergelijking: Duitse rechter heeft de leiding, Nederlandse voert de regie

Rechtsvergelijking: Duitse rechter heeft de leiding, Nederlandse voert de regie 1920 1080 Ekelmans Advocaten
rechter voert de regie
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes
Expertise:

In Duitsland en in Nederland is het procesrecht in de afgelopen decennia op belangrijke punten gewijzigd. Zo zijn in Nederland met de Spoedwet KEI een sterkere regiefunctie van de rechter en de verruiming van de mogelijkheden tijdens de mondelinge behandeling landelijk ingevoerd.

In Duitsland is de leidende positie van de rechtbank in de procedure versterkt, bepaald dat aan iedere mondelinge behandeling een schikkingsonderhandeling vooraf dient te gaan, vastgelegd dat op verzoek of ambtshalve een mondelinge behandeling of een getuigenverhoor via beeld- en geluidsoverdracht kan plaatshebben en wordt een zaak in beginsel door een enkele rechter behandeld.

Eckhard Mehring concludeert na zijn uitgebreide vergelijking van de procesgang in eerste instantie in het Duitse recht met de gelijktijdige vergelijking met het Nederlands recht dat de verschillen meer in het detail liggen. Hij meent echter ook dat de Duitse civiele procedure soepeler en misschien zelfs effectiever verloopt dan de Nederlandse civiele procedure. Dit komt voornamelijk omdat de Duitse rechter de leiding van de procedure heeft, terwijl de Nederlandse rechter slechts de regie voert. De Nederlandse rechter bepaalt dus niet zelf en direct de procesgang, maar in afstemming met partijen.

Lees hier onder het volledige artikel in TCR: De dagvaardingsprocedure in civiele zaken bij de rechtbank in eerste aanleg in Duitsland vergeleken met de Nederlandse procedure na KEIwetgeving en Spoedwet KEI.

Auteur(s)

Hoge Raad verklaart corona-betekening rechtsgeldig

Hoge Raad verklaart corona-betekening rechtsgeldig 820 453 Ekelmans Advocaten
Hoge Raad
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

De Hoge Raad heeft op 19 juni beslist dat de manier waarop deurwaarders sinds de start van de coronacrisis exploten laten betekenen, rechtsgeldig is. Dit betekent dat een deurwaarder een afschrift van het exploot in een gesloten envelop in de brievenbus mag achterlaten als hij het niet verantwoord vindt om het exploot persoonlijk te overhandigen.

Sinds de uitbraak van de Coronacrisis hebben deurwaarders de manier waarop zij exploten betekenen aangepast. Sinds 17 maart 2020 is de praktijk dat een deurwaarder beoordeelt of hij veilig, verantwoord en zonder gevaar voor besmetting het exploot fysiek aan de bewoner kan uitreiken. Als hij dat niet verantwoord acht, laat hij het exploot in de brievenbus achter zonder eerst aan te bellen. Zo mogelijk belt een deurwaarder de persoon voor wie het exploot is daarna nog op. Zo kan hij nagaan of het exploot is ontvangen. Ook kan hij zo nodig een toelichting op het exploot geven.

Aan de Hoge Raad werd de vraag voorgelegd of deze praktijk wel conform de wet is. Volgens art. 46 lid 1 Rv. dient een deurwaarder namelijk een exploot af te geven aan degene voor wie het is bestemd of aan een andere persoon die zich op het adres bevindt. Art. 47 Rv bepaalt dat pas wanneer de deurwaarder aan niemand een exploot “kan” geven, hij een exploot mag achterlaten in een gesloten envelop.

Op 26 mei werd met de Verzamelspoedwet COVID-19 de bestaande praktijk ‘gewettigd’. De wetgever sluit aan bij de praktijk zoals die na 17 maart is ontstaan. De Hoge Raad heeft vervolgens op 19 juni beslist dat deze wijze van betekening rechtsgeldig is, ook voor de afgelopen periode, die begint op 16 maart 2020.

De wet werkt terug tot 16 maart 2020. De Spoedwet vervalt op 1 september 2020, maar deze einddatum kan nog worden opgeschoven. De regeling geldt ook voor betekening van exploten aan een kantooradres.

De wetgever acht het onder de huidige omstandigheden niet verantwoord voor een deurwaarder om op de normale manier bij mensen thuis aan te bellen om een exploot uit te reiken. Anders dan een pakketbezorger, kan de deurwaarder niet volstaan met het op de stoep achterlaten van zijn exploot. De deurwaarder moet instructie geven over het exploot. De deurwaarder is ook aanmerkelijk minder geliefd dan de pakketbezorger. Het risico om in het gezicht te worden gespuugd, is voor hem vele malen groter. Dit risico is volgens de wetgever niet aanvaardbaar.

Auteur

Ekelmans Advocaten N.V. gebruikt noodzakelijke en analytische cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo goed mogelijk functioneert en om het gebruik van onze website te analyseren en te verbeteren. Wij gebruiken geen cookies voor marketingdoeleinden. Lees hier meer over in onze privacyverklaring en cookieverklaring