Categorie actueel

Verplichte UBO registratie per 27 maart 2022

Verplichte UBO registratie per 27 maart 2022 2560 1920 Ekelmans Advocaten
UBO-register
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes
Expertise:

Vanaf 27 maart 2022 zijn juridische entiteiten verplicht hun uiteindelijk belanghebbenden in het UBO-register te registeren. ‘UBO’ staat voor Ultimate Beneficial Owner. De vertegenwoordigingsbevoegde bestuurder van de organisatie moet de registratie bij de Kamer van Koophandel verzorgen.

Registratie is wettelijk verplicht. Het niet, niet op tijd of onjuist registreren kan worden bestraft met een geldboete. Het kan ook strafrechtelijke gevolgen hebben.

Registreren kan via de volgende link UBO’s inschrijven, wijzigen en uitschrijven – UBO-register (kvk.nl)

Wat is de UBO registratie en waarom is deze registratie verplicht?

Een UBO is altijd een natuurlijk persoon. Voor een B.V. gelden andere regels dan voor bijvoorbeeld een maatschap of vennootschap onder firma. Een organisatie heeft altijd ten minste één UBO. Als er geen UBO kan worden aangewezen, worden alle bestuurders bij rechtspersonen of vennoten bij de vennootschap onder firma geregistreerd als pseudo-UBO.

Waarom is er een UBO-register?

Het doel van het UBO-register is financieel-economische criminaliteit tegen gaan. Hierbij kan je denken aan corruptie, witwassen, belastingontduiking, fraude en financiering van terrorisme. Het UBO-register moet zorgen voor meer transparantie. Door alle uiteindelijk belanghebbenden in te schrijven in een openbaar register ontstaat er meer duidelijkheid over welke personen de uiteindelijke zeggenschap hebben over een bepaalde juridische entiteit. De inschrijving van deze personen in een openbaar register dient daarmee ook een preventief doel. Wanneer men in een openbaar register als uiteindelijk begunstigde staat ingeschreven, is het minder aantrekkelijk de juridische entiteit voor financieel-economische criminele doeleinden te gebruiken. Verder maakt het UBO-register het makkelijker om te weten te komen met wie men zaken doet.

Wie beheert het UBO-register?

Het UBO-register wordt beheerd door de Kamer van Koophandel. De Kamer van Kophandel is al houder van het handelsregister. Het is dus een logische keuze van de wetgever om het UBO-register voor rechtspersonen en ondernemingen ook bij de Kamer van Koophandel onder te brengen. De Kamer van Koophandel is verantwoordelijk voor de controle op de tijdige aanlevering van UBO-gegevens, en op de juistheid en volledigheid ervan.

Voor wie geldt de verplichting tot inschrijving in het UBO-register?

De UBO-registratie is verplicht voor de volgende juridische entiteiten:

  • niet-beursgenoteerde) BV’s en NV’s
  • Overige rechtspersonen: stichtingen, UBO-plichtige verenigingen (dit zijn formele- en informele verenigingen die onderneming drijven), onderlinge waarborgmaatschappijen en coöperaties
  • Personen vennootschappen: maatschappen, vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen
  • Rederijen
  • Europese naamloze vennootschappen
  • Europese coöperatieve vennootschappen
  • Europees economisch samenwerkingsverbanden die hun zetel in Nederland hebben
  • Kerkgenootschappen

Wie moet de registratie verzorgen?

De juridische entiteit is zelf verantwoordelijk voor de registratie van de gegevens in het UBO-register. De registratie dient online gedaan te worden bij de Kamer van Koophandel door de persoon die namens de entiteit tekeningbevoegdheid heeft. Dat is in het algemeen de bestuurder van de juridische entiteit. Wie er tekeningsbevoegdheid hebben is terug te vinden in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. De UBO is verplicht mee te werken aan de inschrijving.

Auteur

Vaar niet blind op de finale kwijting in je goede oude ‘model vso’

Vaar niet blind op de finale kwijting in je goede oude ‘model vso’ 2560 1946 Ekelmans Advocaten
VSO
Leestijd: 3 minuten
Lesedauer: 3 Minuten
Reading time: 3 minutes
Expertise:

In het arbeidsrecht worden veruit de meeste geschillen opgelost via het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (VSO). In zo’n VSO zijn bijna altijd dezelfde modelbepalingen terug te vinden. Een goed voorbeeld daarvan is de finale kwijting.

Volledig duidelijk toch zo’n finale kwijting? Er staat toch duidelijk dat beide partijen geen enkele aanspraak geldend kunnen maken, behalve de afspraken in de VSO? Mis! Of een beroep op finale kwijting standhoudt, is mede afhankelijk van het voortraject en de inhoud van de VSO.

  • De finale kwijting wordt niet zuiver taalkundig uitgelegd. Hoe de bepaling wordt begrepen, is ook afhankelijk van de zin die partijen redelijkerwijs aan de bepalingen mogen toekennen en van wat zij van elkaar mogen verwachten.
  • Als een bepaalde kwestie aan een van de partijen niet bekend is ten tijde van het sluiten van een VSO, dan valt deze kwestie in beginsel niét onder de reikwijdte van finale kwijting, zeker als er geen beëindigingsonderhandelingen hebben plaatsgevonden.
  • Als partijen eerder overeenstemming hebben bereikt over een bepaald onderwerp, dit onderwerp niet in de VSO is opgenomen, maar in de VSO wel een ruim geformuleerde finale kwijting is opgenomen, dan is de kans groot dat dit onderwerp niét onder de finale kwijting valt.

Tips & Tricks bij onderhandelen over- en opstellen van een VSO

  1. Neem uw werknemer mee in uw gedachten. Spreek uit welke onderwerpen volgens u geregeld moeten worden. Vraag de werknemer of u in zijn/haar ogen nog zaken bent vergeten.
  2. Leg de onderhandelingen die tot een VSO leiden schriftelijk vast, bijvoorbeeld per e-mail.
  3. Vaar niet blind op finale kwijting. Maak per deelonderwerp concrete afspraken en leg deze afspraken afzonderlijk vast in de VSO.
  4. Neem in de VSO in ieder geval de volgende drie bepalingen op:
    • een ‘entire-agreement’ clausule. Omschrijf de onderhandelingen tussen partijen en merk op dat partijen – gelet op de onderhandelingen – een allesomvattende regeling willen treffen. Omschrijf dat partijen daarom over en weer geen andersluidende aanspraken geldend zullen maken, dan in de VSO opgenomen;
    • een ruim geformuleerd finaal kwijtingsbeding;
    • een bepaling waarin partijen, behoudens het recht van de werknemer om de overeenkomst binnen twee weken na het bereiken van de overeenkomst te ontbinden, afstand doen van het recht om ontbinding, vernietiging of nietigverklaring te vorderen.

Uiteindelijk komt het bij onderhandelingen en het beëindigen van een (arbeids)overeenkomst aan op de specifieke omstandigheden van het geval. Bel, mail, of app ons gerust voor een vrijblijvend eerste overleg over uw specifieke zaak!

Meer weten over arbeidsrecht?

Voor het succes van uw onderneming zijn goede medewerkers van grote waarde. De manier waarop u de arbeidsverhoudingen met uw medewerkers vormgeeft, staat geregeld ter discussie door veranderingen in de regelgeving en rechtspraak, maar ook door economische en technologische ontwikkelingen. Ons Employment team zorgt ervoor dat uw organisatie optimaal gebruik maakt van de mogelijkheden die het arbeidsrecht en het medezeggenschapsrecht bieden én de eventuele risico’s beperkt die deze met zich meebrengen.

Auteur

AVG: Google en een link naar een zwarte lijst

AVG: Google en een link naar een zwarte lijst 2560 1696 Ekelmans Advocaten
Black list message handwritten on the blackboard
Leestijd: 3 minuten
Lesedauer: 3 Minuten
Reading time: 3 minutes

Een arts verzoekt de rechter Google een link naar de site zwartelijstartsen.nl te laten verwijderen. Ik bespreek aan welke maatstaf zo’n verzoek tot verwijdering van tuchtrechtelijke persoonsgegevens wordt getoetst. De Hoge Raad laat dat in het midden. Hij oordeelt dat de arts veroordeeld mocht worden in de proceskosten.

HR 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:329

Casus

Een plastisch chirurg is in 2016 door het Centraal Tuchtcollege voorwaardelijk geschorst. Google geeft een koppeling naar zwartelijstartsen.nl.
De arts staat daar met naam, BIG-nummer, een foto, de uitspraak van het Tuchtcollege en een krantenbericht uit 2016. In 2017 verzoekt zij Google deze koppeling te verwijderen. Google weigert dit.

De afweging

De rechtbank wijst het verzoek tot verwijdering van de link toe. Het hof wijst het verzoek af, en toetst daarbij aan art. 17 AVG. Het hof overweegt dat het van belang kan zijn, dat de tuchtmaatregel recent is opgelegd. Het grote publiek heeft er belang bij hiervan kennis te kunnen nemen. Volgens het hof pakt de afweging niet anders uit, als wordt getoetst aan de strengere norm voor strafrechtelijke persoonsgegevens (art. 10 AVG).

De Hoge Raad laat (helaas) in het midden aan welke norm een verzoek tot het verwijderen van tuchtrechtelijke persoonsgegevens moet worden getoetst. Advocaat-Generaal Drijber schreef in zijn Conclusie dat tuchtrechtelijke uitspraken onder de AVG (anders dan voorheen onder de Wet bescherming persoonsgegevens) op zich geen strafrechtelijke gegevens zijn. Toetsing aan art. 17 AVG lijkt te volstaan.

De Hoge Raad benadrukt dat de strenge toets van art. 10 AVG een afweging van belangen vergt. Aan de ene kant van de weegschaal staan de privacybelangen van de betrokkene (de arts). Deze worden afgewogen tegen de vrijheid van informatie van het publiek. Daarbij moet worden nagegaan of het vermelden van de persoonsgegevens strikt noodzakelijk is in het kader van de informatievrijheid.
Of de afweging van het hof in dit geval begrijpelijk was, toetst de Hoge Raad niet. Daar had de arts in cassatie namelijk niet over geklaagd. Waarschijnlijk omdat het oordeel van het hof niet vreemd is, vanwege de recente tuchtrechtelijke maatregel.

Overigens resulteerde diezelfde belangenafweging (met toetsing aan zowel artikel 10 en 17 AVG) erin, dat tijdens de cassatieprocedure in kort geding de hele website zwartelijstartsen.nl uit de lucht is gehaald na een collectieve actie (ECLI:NL:RBMNE:2021:23.) De rechter liet daarbij zwaar meewegen, dat op de site niet alleen (recente) tuchtrechtelijke uitspraken staan, maar ook zware ongefundeerde beschuldigingen werden geuit.

Mocht de arts in de proceskosten worden veroordeeld?

Art 289 Rv bepaalt dat de verliezer van een procedure in de kosten kan worden veroordeeld. Het gaat dan vrijwel altijd om een beperkte, forfaitaire proceskostenveroordeling. De arts klaagde in cassatie dat dit afbreuk deed aan haar recht als klager onder de AVG.

De Hoge Raad verwerpt die klacht. Hoe proceskosten worden verdeeld, mag de Lidstaat in principe zelf bepalen. Die regels moeten wel voldoen aan “de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid”. Dat betekent dat zij het uitoefenen van EU-rechten niet onmogelijk of uiterst moeilijk mogen maken. Volgens de HR voldoet de Nederlandse regeling in het algemeen aan deze voorwaarden. Dat kan in een concreet geval anders zijn: de rechter moet dan een veroordeling in de kosten motiveren – maar dan moeten partijen daar wél stellingen over innemen. Dat had de arts in dit geval niet gedaan.

Auteur

Drie tips om te voldoen aan de Richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden

Drie tips om te voldoen aan de Richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden 2560 1709 Ekelmans Advocaten
Handwriting text No Surprises, Business idea Presupposed Eventual Destined Traditional Set The Usual Creating Online Journals, Typing New Articles, Making New Headlines
Leestijd: 3 minuten
Lesedauer: 3 Minuten
Reading time: 3 minutes
Expertise:

Werkgevers doen er goed aan op korte termijn hun arbeidsovereenkomsten te controleren en zo nodig aan te passen. Er staat een aantal wetswijzigingen op stapel op grond van de Europese Richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. De Richtlijn moet uiterlijk 1 augustus 2022 zijn omgezet in Nederlandse wetgeving.

Inmiddels is een wetsvoorstel voor de implementatie van deze richtlijn ingediend. In dit blog besteed ik aandacht aan drie in het oog springende wijzigingen: het studiekostenbeding, het nevenwerkzaamhedenbeding en de uitbreiding van de informatieplicht.

Studiekostenbeding

Een studiekostenbeding bepaalt dat de werknemer de door de werkgever betaalde studiekosten binnen een bepaalde termijn moet terugbetalen.

Het studiekostenbeding wordt vanaf 1 augustus 2022 verboden bij opleidingen die de werkgever op grond van de wet of cao verplicht is aan te bieden. Dat zijn vaak verplichte opleidingen op het gebied van veiligheid en het bijhouden van vakbekwaamheid. Ook een aantal bijkomende kosten die de werknemer in verband met het volgen van de scholing heeft komen voor rekening van de werkgever. Het gaat dan bijvoorbeeld om reiskosten, studiemateriaal en examengelden. Afspraken die gemaakt worden over verhaal van deze kosten worden nietig.

De implementatiewetgeving kent geen overgangswetgeving. Dit betekent dat ook studiekostenbedingen aangegaan vóór 1 augustus 2022 vanaf 1 augustus 2022 aan deze regels moeten voldoen.

TIP 1: houd bij het afsluiten van nieuwe studiekostenbedingen rekening met deze nieuwe regel, zodat vervelende verrassingen achteraf worden voorkomen.

Nevenwerkzaamhedenbeding

In veel arbeidsovereenkomsten staat een beding waardoor de werknemer geen nevenwerkzaamheden kan verrichten zonder instemming van de werkgever. Onder de nieuwe wetgeving moet een werkgever een ‘objectieve reden’ kunnen aanvoeren voor een dergelijk beding. Kan de werkgever dit niet, dan is het beding nietig. De Richtlijn geeft een lijst van niet uitputtende voorbeelden van objectieve redenen, zoals: redenen van gezondheid en veiligheid, de bescherming van vertrouwelijke bedrijfsinformatie, dreigende schending van Arbeidstijdenwet en/of het voorkomen van belangenconflicten. Omdat de lijst niet uitputtend is, kan het verbod op nevenwerkzaamheden dus ook op een ander belang van de werkgever worden gebaseerd.

Het is niet direct noodzakelijk de objectieve reden(en) in de arbeidsovereenkomst te vermelden. De werkgever mag de werknemer ook achteraf informeren over de reden die hij heeft voor het verbod op nevenwerkzaamheden. Reeds overeengekomen niet gemotiveerde nevenwerkzaamhedenbedingen zijn dus niet per definitie nietig. Wel is het van belang dat de werkgever een objectieve reden aan kan voeren.

TIP 2: ga na welke objectieve reden voor een nevenwerkzaamhedenbeding kan worden aangevoerd. Kan geen objectieve reden worden aangevoerd, dan is het beding nietig.

Uitbreiding informatieplicht

Met het Wetsvoorstel wordt de informatieplicht van de werkgever verder uitgebreid. De uitbreiding houdt onder meer in dat de werkgever de werknemer, binnen één week na de start van de arbeidsovereenkomst, schriftelijk moet informeren over: de gebruikelijke werkplek, de salariscomponenten, de wijze en tijdstip van uitbetaling van het salaris en de normale werk- en rusttijden. Daarnaast moet de werkgever de werknemer binnen een maand na aanvang van de arbeidsovereenkomst schriftelijk informeren over de duur van verschillende vormen van betaald verlof, zoals ouderschapsverlof en verhuisverlof, het scholingsbeleid en de toepasselijke procedures bij eventueel ontslag, waaronder ook de opzegtermijnen.

Daarnaast moet de werkgever aangeven of sprake is van een voorspelbaar of onvoorspelbaar arbeidspatroon. Als de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht (grotendeels) onvoorspelbaar zijn, moet de werkgever de werknemer onder andere informeren over: het feit dat de arbeidstijd variabel is, het aantal gewaarborgde betaalde uren en het loon voor arbeid die daar boven op wordt verricht, de referentieuren en -dagen waarop de werknemer kan worden verplicht om te werken, de minimale oproepingstermijn waarop de werknemer recht heeft vóór de aanvang van een werkopdracht en de eventuele annuleringstermijn.

Als de werkgever deze informatieplicht niet naleeft, kan hij aansprakelijk worden gesteld voor de schade die de werknemer hiervan ondervindt.

Vanaf 1 augustus 2022 moeten werkgevers werknemers dus uitgebreider informeren bij aanvang van het dienstverband. Deze informatie kan overigens grotendeels worden verstrekt in de arbeidsovereenkomst of met een expliciete verwijzing naar een regeling waarin die informatie is opgenomen.

TIP 3: controleer zo snel mogelijk of de informatie in de arbeidsovereenkomsten voldoet aan de informatieplicht.

Auteur

Bestuurdersaansprakelijkheid; verzekeren of niet?

Bestuurdersaansprakelijkheid; verzekeren of niet? 2560 1709 Ekelmans Advocaten
bestuurdersaansprakelijkheid verzekeren
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes

Ondernemen betekent risico nemen. Wanneer u gebruik maakt van een rechtspersoon (bijvoorbeeld een BV), dan is het wettelijke uitgangspunt dat de bestuurder niet persoonlijk aansprakelijk is voor namens de rechtspersoon veroorzaakte schade. Op dat uitgangspunt bestaan echter uitzonderingen. De wettelijke maatstaf voor persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder ligt hoog, maar als die maatstaf wordt behaald, dan zijn de gevolgen vaak verstrekkend voor de personen in kwestie. Is het zinvol om bestuurdersaansprakelijkheid te verzekeren door een zogenoemde D&O-verzekering af te sluiten? Lees hier onze tips.

Juristen zijn verdeeld over de vraag of zo’n verzekering is aan te bevelen. Sommigen zien het als een noodzakelijk vangnet nu de bereidheid om bestuurders aansprakelijk te stellen toeneemt. Met zo’n verzekering zijn dan niet alleen de claims zelf gedekt, maar ook hoge kosten voor het voeren van stevig verweer tegen de claims. Anderen denken dat zo’n verzekering het risico op claims tegen bestuurders juist laat toenemen; potentiële claimanten zouden geneigd kunnen zijn om werk te maken van vermeende claims tegen bestuurders als zij weten dat zij zich kunnen verhalen op een ‘goed gevulde’ verzekeringspolis. Wat is wijsheid?

Wij stellen voorop dat deze vraag niet in zijn algemeenheid kan worden beantwoord. Per individueel geval moet worden bezien of zo’n verzekering opweegt tegen de kosten daarvan. Bij deze afweging zijn de aard en de omvang van de risico’s die zich kunnen voordoen van groot belang. Bij bijvoorbeeld een onderneming met stevige kapitaalbuffers die jaar op jaar vergelijkbare, positieve resultaten behaalt met ‘hetzelfde kunstje’ bestaan minder aansprakelijkheidsrisico’s dan bij een startup die explosief wil groeien en die op voorhand langlopende verplichtingen aangaat, zoals de huur van bedrijfsruimte of het aantrekken van werknemers, om die groei mogelijk te maken. Het is hoe dan ook goed om op dit punt als bestuurder een bewuste keuze te maken. Win eens één of twee offertes in om inzicht te krijgen in de premie en maak dan de keuze. Dat kost niets. Groeit de onderneming wezenlijk of verandert de aard van de activiteiten? Maak die afweging dan opnieuw.

Vijf tips over het verzekeren van bestuurdersaansprakelijkheid

  1. Maak de bovengenoemde afweging als u de verzekering niet direct nodig hebt. Ook hier geldt spreekwoordelijk: een brandend huis kunt u niet meer verzekeren. Houd er ook rekening mee dat als de onderneming in ‘zwaar weer’ belandt, het moeilijker zal zijn om een D&O-verzekering af te sluiten. Verzekeraars weten immers dat het risico op claims dan toeneemt.
  2. Indien u de polis afsluit, zorg er voor dat de verzekerde som hoog genoeg is. De claims die een toekomstige ‘wederpartij’ zal instellen, zullen wellicht hoger zijn dan u op voorhand voorziet of redelijk acht. Bij een te lage verzekerde som kunt u in een vervelend pakket terecht komen; de claimant (bijvoorbeeld een faillissementscurator) die weet heeft van de verzekeringspolis kan extra getriggerd zijn om claims in te stellen, terwijl u voor een deel dan nog steeds persoonlijk in de wind staat.
  3. Wordt u (interim-)bestuurder van een onderneming waarin u niet de meerderheid van de aandelen houdt, beding als arbeidsvoorwaarde dat de rechtspersoon een D&O-polis afsluit en de premie daarvan draagt. Die polis kan dan overigens ook in het belang van de rechtspersoon zelf zijn; indien men achteraf vindt dat de interim-bestuurder ernstig tekortgeschoten is, kan men wellicht de schade verhalen onder de polis.
  4. Houd het bestaan van de polis zoveel mogelijk vertrouwelijk. Binnen de eigen onderneming zijn bestuurders- en aandeelhouders natuurlijk op de hoogte, maar buitenstaanders in principe niet. Zoals gezegd, het bestaan van die polis kan potentiële claimanten juist motiveren. Wellicht zullen deze zelfs proberen om beslag onder de polis te leggen. Maakt u gebruik van een houdstervennootschap die de aandelen houdt in de werkmaatschappij? Sluit de polis dan op naam van de houdstermaatschappij af. Indien de werkmaatschappij failliet gaat, dan is de curator nog niet vanzelfsprekend op de hoogte van de polis.
  5. Hebt u een verzekeringspolis en de onderneming gaat failliet? Check dan meteen of het ‘uitlooprisico’ ook is afgekocht. Zo nee, doe dit dan alsnog. Het faillissement leidt namelijk tot een beëindiging van de verzekering. Zonder die uitloopdekking moet u de polis wellicht missen op het moment dat u deze het hardst nodig hebt.

Meer weten over bestuurdersaansprakelijkheid?

Als bestuurder wordt er veel van u verwacht. De algemene leiding van de onderneming, de economische strategie en de financiële gezondheid rusten op uw schouders. U staat voor uw onderneming. Maar soms kan het tij zich tegen u keren. Wanneer u als bestuurder van een rechtspersoon aansprakelijk wordt gesteld, kunnen de gevolgen groot zijn.

Onze advocaten bestuurdersaansprakelijkheid adviseren u als u aansprakelijk bent gesteld, maar juist ook in situaties waarin een persoonlijke aansprakelijkheid dreigt. Ook kunnen wij u adviseren over eventuele posities en claims ten opzichte van (andere) individuele bestuurders.

Auteur

Advocaat Daan Spoormans voert veelvuldig verweer namens bestuurders of commissarissen die een onjuist management of toezicht wordt verweten. Hij heeft reeds enkele tientallen bestuurders en commissarissen in veiligheid gebracht, terwijl het nog niet is voorgekomen dat een bestuurder of commissaris door een rechter is veroordeeld tot betaling van een aanspraak waartegen Daan verweer voerde. Daan werkt zowel in opdracht van verzekeraars als in opdracht van bestuurders en commissarissen zelf.

Beslag: tegen wie procederen?

Beslag: tegen wie procederen? 2560 1707 Ekelmans Advocaten
Beslag procederen tegen wie
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

Als een merkenrecht verkocht wordt terwijl er conservatoir beslag op ligt, tegen wie moet de beslaglegger dan procederen? De Hoge Raad is hier duidelijk over: de beslaglegger moet een procedure starten tegen de beslagene. De derde aan wie het merk na de beslaglegging is overgedragen, mag hij óók in die procedure betrekken (via art. 118 Rv).

HR 11 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:164

Bedrijf A legt conservatoir leveringsbeslag op een merk, waarvan Upstream rechthebbende is. Upstream draagt het merk tóch over aan Bedrijf B. Bedrijf A vordert dat Upstream wordt veroordeeld het merk aan háár over te dragen. Het hof wijst die vordering af, omdat Upstream daar niet meer over kan beschikken.

De Hoge Raad vernietigt: een beslaglegger hoeft zich niets aan te trekken van een overdracht van een merkenrecht, waarop hij al éérder conservatoir beslag had gelegd (art. 453a lid 1 Rv.). Daarvoor moet hij het beslag wel vervolgen. Dit betekent dat hij tijdig een eis in de hoofdzaak instelt (art. 700 lid 3 Rv).

De Hoge Raad geeft twee regels voor die procedure.

1.Tegen wie moet worden geprocedeerd?

In het algemeen wordt de eis in de hoofdzaak ingesteld om vast te stellen of de claim van de beslaglegger terecht is. Daarom moet de hoofdzaak worden ingesteld tegen de schuldenaar op wiens goed beslag is gelegd. Dat wordt niet anders, als het beslagen goed is overgedragen aan een derde.

Wél kan de beslaglegger ervoor kiezen de derde-verkrijger in de hoofdzaak te betrekken (via art. 118 Rv). Als dat niet gebeurt, kan de derde-verkrijger zich ook zelf voegen of tussenkomen. Langs beide wegen wordt bereikt dat in één procedure wordt beslist of de beslaglegger of de derde-verkrijger recht heeft op levering (art. 3:298 BW), en of deze derde aanspraak maakt op derdenbescherming (art. 453a lid 2 Rv). Verder staat voor de derde-verkrijger de weg van een kort geding open en, indien hij niet in de procedure in de hoofdzaak betrokken is, derdenverzet (art. 376 Rv).

2. De beslagen schuldenaar gaat failliet… en dan?

In 2015 (HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3299, rov. 3.5.7.) oordeelde de Hoge Raad dat, als een rechtspersoon ophoudt te bestaan terwijl de hoofdzaak aanhangig is, de beslaglegger de procedure dient voort te zetten tegen de verkrijger van het beslagen goed. Daarop komt de Hoge Raad nu terug: ook al hield Upstream als gevolg van een faillissement tijdens de procedure op te bestaan, toch kon de procedure tegen haar worden voortgezet.

Auteur

Aansprakelijkheid in sport en spel: hoe zat het ook al weer?

Aansprakelijkheid in sport en spel: hoe zat het ook al weer? 671 434 Ekelmans Advocaten
Aansprakelijkheid sport
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

In de eerste Beursbengel van 2022 bespreekt Frederike Rijpkema de regels die gehanteerd worden door de Hoge Raad omtrent de aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties.

Afgelopen zomer heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in de langlopende zaak van de Groningse voetballer Trienko Smit. De voetballer raakte zodanig ernstig gewond na een sliding van een tegenspeler in een amateurvoetbalwedstrijd, dat zijn onderbeen moest worden geamputeerd. De voetballer hoopte na zestien jaar nog steeds op financiële compensatie, maar de Hoge Raad bekrachtigde de uitspraak van het hof: de sliding valt binnen de kaders van het normale voetbalspel en kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt.

Hoewel bovenstaand oordeel wellicht doet verbazen, past het wel binnen de reeds bestaande rechtspraak van de Hoge Raad. De  algemene lijn die daaruit valt te ontwaren is dat hoge eisen worden gesteld voordat aansprakelijkheid in een sport- en spelsituatie wordt  aangenomen. Het lukt een benadeelde zelden om aan die hoge eisen te voldoen. Hoe komt dat?

In de eerste Beursbengel van 2022 lichten Frederike Rijpkema en Nynke Borman toe wat de regels zijn omtrent de aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties.

Auteur

Twee keer tussentijds beroep

Twee keer tussentijds beroep 1900 1267 Ekelmans Advocaten
Ekelmans Advocaten kantoor toga
Leestijd: 3 minuten
Lesedauer: 3 Minuten
Reading time: 3 minutes

De Hoge Raad heeft twee uitspraken gedaan over tussentijds beroep. In december bepaalde de Hoge Raad dat voortaan een nieuwe beroepstermijn begint te lopen als de rechter verlof geeft voor tussentijds beroep of cassatie. In januari voegde de Hoge Raad hieraan toe dat tegen de beslissing zélf om al dan niet verlof te geven voor tussentijds cassatieberoep, géén hogere voorziening openstaat, ook niet met een beroep op een doorbrekingsgrond.

Openstelling tussentijds hoger beroep bij tussenvonnis garandeert volledige beroepstermijn

HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1924

In zaak HR:2021:1924 heeft de rechtbank in een tussenvonnis overwogen (1) nog geen deskundige te benoemen én heeft (2) tussentijds hoger beroep opengesteld.

Volgens het hof, is er sprake van een appellabel vonnis vanwege beslissing (1). Een beslissing over alleen punt (2) is volgens het hof alleen maar een rolbeschikking, en levert geen appellabel vonnis op.

De Hoge Raad geeft nieuwe regels voor tussentijds hoger beroep:

  • De rechter kan na een tussenvonnis zolang geen eindvonnis is gewezen, verlof geven voor tussentijds hoger beroep. Dat kan de rechter op verzoek of ambtshalve doen, nadat hij partijen heeft gehoord. Deze beslissing is op zichzelf niet appellabel, maar staat in een nieuw tussenvonnis. Op de dag van dit vonnis waarbij tussentijds beroep is opengesteld, begint een nieuwe beroepstermijn te lopen. Dit is anders dan voorheen.
  • Het tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld tegen alle eerdere vonnissen, behalve tegen niet-appellabele vonnissen, of een vonnis dat in een door de appellant eerder ingesteld hoger beroep had kunnen worden betrokken (de ‘een-keer-schieten regel’).
  • Met het instellen van het hoger beroep hoeft niet te worden gewacht totdat op een daartoe gedaan verzoek is beslist.
  • Deze regels gelden ook voor arresten en beschikkingen.

Er begint voortaan dus altijd een nieuwe beroepstermijn te lopen op de datum van de uitspraak, waarbij de rechter verlof geeft voor tussentijds hoger beroep of cassatie tegen een eerder ongunstig (materieel) vonnis. Dat betekent dat een partij na die eerdere ongunstige tussenuitspraak niet alvast onnodig kosten hoeft te maken door tussentijds hoger beroep of cassatieberoep in te stellen, terwijl later verlof wordt geweigerd.

Eén keer verlof gegeven, blijft gegeven

HR 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:83

In zaak HR:2022:83 geeft het hof in een verlofarrest toestemming aan Capgemini voor tussentijds cassatieberoep. Later wordt op de rol aangetekend dat op die datum géén arrest is gewezen. Het Hof schrijft partijen dat een foutje is gemaakt en vraagt hun het verlofarrest te vernietigen. Bij brief wordt vervolgens verlof geweigerd.

Capgemini heeft tóch tussentijds cassatie ingesteld.

De Hoge Raad acht Capgemini ontvankelijk: door het verlofarrest te wijzen en vervolgens op de rol te vermelden dat geen arrest is gewezen, is onduidelijkheid ontstaan. De rechtszekerheid eist dan dat ervan moet worden uitgegaan dat het verlof is verleend. Daarom kan het hof ook niet op zijn beslissing terugkomen.

Tegen de beslissing zélf om al dan niet verlof te geven voor tussentijds cassatieberoep staat géén hogere voorziening open, ook niet met een beroep op een doorbrekingsgrond.

Auteur

Hoge Raad: grondslag van BKR-registratie is het gerechtvaardigd belang

Hoge Raad: grondslag van BKR-registratie is het gerechtvaardigd belang 750 421 Ekelmans Advocaten
BKR registratie Hoge Raad
Leestijd: 6 minuten
Lesedauer: 6 Minuten
Reading time: 6 minutes

De eerste prejudiciële uitspraak van de Hoge Raad over de AVG is een feit. De uitspraak gaat over de grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens in het register van het Bureau Krediet Registratie in opdracht van kredietaanbieders (BKR). Volgens de HR is die grondslag niet ‘een wettelijke plicht’ (art. 6 lid 1-c AVG), maar is die grondslag ‘de gerechtvaardigde belangen van het BKR of een derde’ (art. 6 lid 1-f AVG). Ik bespreek wat deze uitspraak betekent voor registratie in het BKR en enkele andere vormen van registratie.

Een man is voor een schuld aan kredietaanbieder Hoist BKR-geregistreerd. In het bijzonder wordt vermeld dat er een betalingsachterstand is, dat de vordering is opgeëist en dat de schuld groter is dan € 250. De schuld wordt medio 2017 voldaan, maar de registratie bij het BKR blijft. In 2020 verzoekt de man Hoist de BKR-registratie te laten verwijderen. Dit verzoek wordt afgewezen. De man start enkele maanden later een kort geding tegen Hoist. Hij vordert de bijzondere vermeldingen te laten verwijderen. Volgens Hoist is de man niet-ontvankelijk, omdat hij niet binnen zes weken na de afwijzing van zijn verzoek naar de rechter is gestapt. De rechter in kort geding stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.

Registratie door het BKR vindt niet plaats op grond van een wettelijke plicht

Persoonsgegevens mogen alleen worden verwerkt als daar een rechtmatige grondslag voor is (art. 6 AVG). Die is er bijvoorbeeld als de verwerking noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke plicht. Die plicht moet voortvloeien uit het EU-recht of uit het recht van een Lidstaat. Die wetsbepaling moet ook het doel van de verwerking vaststellen (art. 6 lid 3 AVG). Het hoeft geen wet te zijn die door een parlement is gemaakt. Wél moet de wetsbepaling duidelijk en nauwkeurig zijn. De toepassing moet voorspelbaar zijn voor iedereen op wie de regel van toepassing is. Dit volgt uit overweging (41) bij de AVG.

Kredietaanbieders hebben een zorgplicht om te voorkomen dat consumenten door overkreditering in financiële problemen komen (art. 4:34 lid 1 Wft). Iedere aanbieder van een krediet van meer dan € 250 moet vooraf het BKR-register raadplegen om na te gaan welke kredieten al aan een consument zijn verleend. Een aanbieder moet het krediet weigeren als het onverantwoord is, vanwege overkreditering (art. 4:34 lid 2 Wft). Deze zorgplicht is terug te voeren op de EU-Richtlijn Consumenten¬krediet uit 2008.

De wet voorziet niet in een meer concrete wettelijke basis voor de registratie door het BKR. Registratie berust op zelfregulering door de financiële sector. Het BKR heeft het CKI-reglement vastgesteld. Dat is een overeenkomst tussen het BKR en kredietaanbieders. Hierin staat dat het BKR consumenten wil beschermen tegen overkreditering en tegelijkertijd de financiële risico’s voor kredietaanbieders wil beperken. Volgens het CKI-reglement is de grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van het BKR en zijn zakelijk klanten.

Volgens de Hoge Raad verplicht de wet kredietaanbieders dus wél tot deelname aan het BKR-register. Maar de Wft en het daarop gebaseerde Besluit zijn niet voldoende duidelijk en nauwkeurig, en de toepassing is niet voldoende voorspelbaar. Zij regelen niet welke persoonsgegevens geregistreerd worden, wat de voorwaarden zijn en wanneer die gegevens weer verwijderd worden. Het CKI-reglement waar dat wel in staat, is niet op de wet gebaseerd.
Registratie door het BKR gebeurt dus niet op basis van een wettelijke plicht.

Verwerkingsgrondslag BKR-registratie is ‘het gerechtvaardigd belang’

Registratie vindt dus plaats ter behartiging van een gerechtvaardigd belang (art. 6 lid 1-f AVG), ook al vindt die plaats om uitvoering te geven aan een wettelijke zorgplicht. Het BKR ging daar zelf ook van uit, blijkens zijn CKI-reglement. En ook de Autoriteit Persoonsgegevens ging daar van uit in een (wetgevings)advies van 14 november 2019. In reactie op dit advies kondigde de Minister op 12 december 2019 aan een wettelijke regeling voor kredietregistratie in internetconsultatie te gaan brengen. Dit is nog niet gebeurd. Wél is voorzien in wetgeving op grond waarvan kredietregistraties van ouders die gedupeerd zijn door de Toeslagenaffaire per direct verwijderd worden uit het BKR-register.

Het recht op bezwaar en het recht op gegevenswissing

Dat registratie plaatsvindt op grond van een gerechtvaardigd belang betekent dat een betrokkene altijd het recht heeft om bezwaar te maken tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens door het BKR met een beroep op zijn specifieke situatie. Maar zo’n bezwaar betekent niet dat de registratie in de BKR vervalt.

Na een bezwaar is het aan de kredietaanbieder ‘dwingende gerechtvaardigde gronden’ aan te voeren voor handhaving van de registratie die zwaarder wegen dan de belangen van de betrokkene (art. 21 lid 1 AVG). Effectief betekent een bezwaar dat een kredietaanbieder de registratie op basis van die nieuwe gegevens moet heroverwegen. Deze belangenafweging kan vervolgens zo nodig bij de rechter worden getoetst. De belangenafweging is sterk casuïstisch. Bij deze afweging speelt ‘de wettelijke zorgplicht’ opnieuw de kop op. De kredietaanbieder heeft de wettelijke plicht door registratie de consument zelf te beschermen tegen overcreditering. Daarom heeft een bezwaar meestal alleen succes als een registratie onjuist is, of handhaving daarvan (inmiddels) buitenproportioneel is. Als dat laatste het geval is, moet de registratie zonder onredelijke vertraging worden beëindigd.

Degene wiens gegevens worden verwerkt op basis van een wettelijke plicht heeft niet het recht van bezwaar en het recht op gegevenswissing op grond van de AVG. Wél kan hij zich tot de burgerlijke rechter wenden en een beroep doen op onrechtmatig daad (art. 6:162 BW) en het recht op eerbiediging van zijn privé- en gezinsleven (art. 8 EVRM). Ongeacht op welke grondslag persoonsgegevens worden verwerkt, moet voldaan zijn aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit volgt uit het Santander-arrest van de Hoge Raad.

Andere ‘wettelijke plichten’?

Een wettelijke zorgplicht, levert dus nog geen wettelijke plicht op in de zin van art. 6 lid 1-c AVG om persoonsgegevens te verwerken – ook niet als die verwerking nodig is om de zorgplicht handen en voeten te geven. Een korte ‘tour’ laat zien dat in de meeste gevallen wél is voorzien in een voldoende concrete wettelijke plicht om persoonsgegevens te verwerken.

• Tegengaan van ‘scheefwonen’

De Belastingdienst deelt inkomensinformatie met woningcorporaties ter uitvoering van hun wettelijke plicht om scheefwonen van huurders in sociale huurwoningen tegen te gaan (Stb. 2013, 89 en 90). Een verhuurder moet bij een voorstel tot huurverhoging een IB-verklaring voegen. De Belastingdienst verstrekte deze gegevens. In 2016 oordeelde de Raad van State dat de Belastingdienst hiervoor geen grondslag had en haar plicht tot geheimhouding van deze gegevens schond. Art. 7:252a BW bevatte immers slechts een verplichting voor de verhuurder om de inkomensverklaring op te vragen. De Belastingdienst mocht de inkomensgegevens niet verstrekken zonder spiegelbeeldige wettelijke plicht die gegevens te verstrekken. De tekst van art. 7:252a BW is daarop aangepast. De Rechtbank Den Haag oordeelde daarna op 10 januari 2018 dat de Belastingdienst nu wél een wettelijke plicht had om om inkomensgegevens met verhuurders te delen.

• Wwft

De Wwft heeft als doel te voorkomen dat geld wordt witgewassen en terrorisme wordt gefinancierd. Art. 3 Wwft verplicht instellingen zoals banken, financiële ondernemingen, advocaten en notarissen, onderzoek te doen naar cliënten. Art. 33 Wwft bepaalt welke bewijsstukken (vijf jaar) bewaard moeten worden. Art. 16 verplicht instellingen verdachte transacties te melden bij de Financial Intelligence Unit (FIU). Het artikel schrijft voor welke (persoons)gegevens moeten worden gemeld. Art. 34 Wwft bepaalt welke gegevens moeten worden vastgelegd en dat die vijf jaar moeten worden bewaard. Art. 34a Wwft gaat over gegevensbescherming. Zij verbiedt het om (persoons)gegevens die zijn verzameld op grond van de Wwft voor andere commerciële doelen te verwerken. Wanneer de Wwft verplicht bepaalde persoonsgegevens te verwerken, dan is er een wettelijke plicht voor deze verwerking. Maar de Wwft biedt dus geen ‘carte blanche’ om alle persoonsgegevens te verwerken die bruikbaar kúnnen zijn bij nakoming van de Wwft.

• Fraude melden

Tenslotte heeft de AP op 21 augustus van dit jaar ruim 160 financiële instellingen een vergunning verleend om – onder strenge voorwaarden – gegevens van fraudeurs te registeren en met elkaar te delen in een incidentenwaarschuwingssysteem. Fraudeurs zijn namelijk vaak actief bij meerdere instellingen. Banken en verzekeraars kunnen elkaar hiervoor waarschuwen door fraude-informatie uit te wisselen. De voorwaarden voor de gegevensuitwisseling staan in het nieuwe Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI). Dit protocol bevat regels waaraan banken en verzekeraars moeten voldoen om informatie over incidenten, zoals identiteitsfraude of bankhelpdeskfraude (spoofing), bij te houden en uit te wisselen. Het wettelijke kader voor deze vergunning is te vinden in art. 33 lid 4-c en 5 UAVG. De AP kan zo’n vergunning verlenen, indien de verwerking noodzakelijk is voor een zwaarwegend belang van derden. Bij de uitvoering moet zijn voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad.

Auteur

Interview Andrea van de Velde in De Jurist

Interview Andrea van de Velde in De Jurist 2560 2558 Ekelmans Advocaten
Andrea van de Velde De Jurist
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute
Expertise:

Kantoordirecteur Andrea van de Velde werd door de Jurist geïnterviewd over haar rol in de focus en ontwikkeling van Ekelmans Advocaten en de ruimte voor eigenheid bij ons kantoor.

Andrea van de Velde begon haar carrière als advocaat, maar management trok haar nog meer. Van de Velde werd programmadirecteur bij de School of Law en commercieel manager bij een internationaal adviesbureau voor educatieve diensten, maar miste de advocatuur. Tien jaar geleden keerde ze daarin terug als kantoordirecteur van het nichekantoor Greenille. In 2017 stapte ze over naar wat toen nog Ekelmans & Meijer Advocaten heette. ‘Hier heb ik het beste van twee werelden’, zegt Van de Velde.

Lees het volledige artikel op deJurist.com  

Contact

Ekelmans Advocaten N.V. gebruikt noodzakelijke en analytische cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo goed mogelijk functioneert en om het gebruik van onze website te analyseren en te verbeteren. Wij gebruiken geen cookies voor marketingdoeleinden. Lees hier meer over in onze privacyverklaring en cookieverklaring