In Dossier Kifid van de Beursbengel 2019 / nr. 889 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening: beiden rond een opstal- en inboedelverzekering.
Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2019-703, 17 september 2019
DUBBEL VERZEKERD
Consument heeft via de rechtsvoorganger van Adviseur (hierna: Adviseur) een opstal- en inboedelverzekering afgesloten voor zijn appartement bij Verzekeraar 1. In de aanvraag van de verzekering heeft Consument verzocht om de dekking van de opstalverzekering in te laten gaan op 3 mei 2001 en de dekking voor de inboedelverzekering op 14 november 2001.
De Vereniging van Eigenaren (VvE) van het appartementencomplex waarin Consument woont, heeft een opstalverzekering bij een andere verzekeraar afgesloten. Deze verzekering is ingegaan op 26 april 2001. Consument is daarom dubbel verzekerd. Per 3 maart 2017 is de opstalverzekering bij Verzekeraar 1 door Consument beëindigd.
In eerste instantie heeft Consument zich tot Verzekeraar 1 gewend met het verzoek om terugbetaling van de premie voor zijn opstalverzekering. Aan dit verzoek heeft Verzekeraar 1 geen gehoor gegeven. Hierna heeft Consument zich tot Adviseur gewend. In deze procedure vordert Consument van zijn Adviseur 3000 euro, zijnde te veel betaalde premies voor zijn opstalverzekering. Volgens Consument heeft de Adviseur zijn zorgplicht jegens hem geschonden door hem ten onrechte te adviseren om een opstalverzekering af te sluiten. Volgens Consument was het duidelijk voor de Adviseur dat zijn woning een appartement was, en is het sinds 1992 verplicht voor een VvE om een opstalverzekering af te sluiten. De Adviseur had er derhalve van op de hoogte moeten zijn dat de opstal van Consument al verzekerd was.
Consument stelt zich verder op het standpunt dat het voor hemzelf niet mogelijk was om op de hoogte te zijn van de opstalverzekering van de VvE. Naar eigen zeggen zijn verzekeringen voor hem ingewikkelde materie en wordt hij hierin bijgestaan door een familielid.
De Adviseur daarentegen stelt – onder meer – dat in de tijd dat Consument zijn verzekering sloot, er nog geen verplichting bestond van een VvE om een opstalverzekering af te sluiten. Daarbij mag er volgens de Adviseur vanuit worden gegaan dat de rechtsvoorganger van Adviseur bij het afsluiten van de opstalverzekering gevraagd heeft naar het bestaan van een VvE of de aanwezigheid van een opstalverzekering. Verder heeft de Adviseur Consument diverse malen per post een uitnodiging gestuurd om contact met hem op te nemen. De Adviseur loopt bij een afspraak altijd alle verzekeringen langs. Consument heeft echter aan deze oproepen geen gehoor gegeven.
De Commissie stelt voorop dat de Adviseur en Consument een overeenkomst van opdracht hebben gesloten in de zin van artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek. Dit brengt met zich mee dat er op de Adviseur een zorgplicht rust jegens Consument. Vervolgens overweegt de Commissie dat het in 2001 gebruikelijk, maar niet wettelijk verplicht, was voor een VvE om een opstalverzekering af te sluiten. Om die reden was het aan de Adviseur om aan Consument te vragen of deze verzekering aanwezig was. Nu niet is vast komen te staan dat (de rechtsvoorganger van) de Adviseur dat ook daadwerkelijk heeft gedaan, heeft de Adviseur zijn zorgplicht jegens Consument geschonden, aldus de Commissie.
Evenwel is de Commissie van oordeel dat het voor een deel aan de eigen schuld van Consument te wijten is dat hij dubbele premie heeft betaald. Immers heeft Consument nooit gereageerd op de contactverzoeken van de Adviseur. Als hij dit wel gedaan zou hebben, acht de Commissie het aannemelijk dat aan het licht zou zijn gekomen dat de VvE een opstalverzekering had, waardoor verzekering 1 veel sneller had kunnen worden opgezegd. De Commissie komt tot de slotsom dat de Adviseur 50 procent van de schade moet vergoeden.
Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2019-694, 13 september 2019
VERBOUWING EN WATERSCHADE
Consument heeft via Tussenpersoon een inboedel- en opstalverzekering afgesloten voor haar woning. Op 23 april 2018 heeft Consument telefonisch contact gezocht met Tussenpersoon in verband met een naderende verbouwing aan haar woning. Uit de telefoonnotitie van Tussenpersoon blijkt dat hij Consument heeft geadviseerd om na te gaan of er een CAR-polis is bij de aannemer of dat ze wellicht zelf een CAR-verzekering moet afsluiten. Verder heeft hij tegen Consument gezegd dat er in principe dekking is, met wat beperkingen in verband met de verbouwing.
Op 29 juni 2018 heeft Consument wederom contact opgenomen met Tussenpersoon in verband met de komende verbouwing. Tussenpersoon heeft vervolgens per e-mail bevestigd dat de verbouwing geen consequenties heeft voor de inboedelverzekering en dat er vanuit de opstalverzekering beperkte dekking is tijdens de verbouwing.
Op 3 september 2018 heeft sanering van het dakbeschot plaatsgevonden. De werkzaamheden zijn diezelfde dag afgerond. ’s Avonds is ten gevolge van neerslag forse waterschade aan de woning van Consument ontstaan. Consument heeft de schade vervolgens bij Tussenpersoon gemeld. Tussenpersoon heeft Consument medegedeeld dat er geen dekking is onder de verzekering. Consument vordert in deze procedure vergoeding van schade ter hoogte van 10.000 euro. Aan de vordering legt Consument – kort gezegd – ten grondslag dat Tussenpersoon zijn zorgplicht heeft geschonden. Tussenpersoon voert verweer.
De Commissie stelt allereerst vast dat een assurantietussenpersoon op grond van artikel 7:401 van het Burgerlijk Wetboek tegenover zijn opdrachtgever verplicht is om bij zijn werkzaamheden de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht.
Vervolgens overweegt de Commissie dat uit de telefoonnotitie blijkt dat Tussenpersoon heeft geadviseerd aan Consument om na te gaan of aannemer over een CAR-verzekering beschikt of dat Consument zelf een CAR-verzekering diende af te sluiten. De Commissie is derhalve van oordeel dat het op de weg van Consument had gelegen om terug te komen op de mogelijkheid van het afsluiten van een CAR-verzekering.
De Tussenpersoon heeft volgens de Commissie zijn zorgplicht jegens Consument niet geschonden.
Ten overvloede overweegt de Commissie dat een CAR-verzekering voor Consument geen soelaas zou hebben geboden. De Commissie wijst de vordering af.